Sinds het begin van de eenentwintigste eeuw is aanzienlijk in achterstandsbuurten geïnvesteerd, vaak met weinig blijvende sociaal-economische verbeteringen. Met de huidige economische voorspoed en de toenemende vraag naar betaalbare woningen komt in veel gemeenten een nieuwe ronde van investeringen op gang. Net als in de recente geschiedenis bestaat ook nu vaak de wens bewoners en andere belanghebbenden bij het maken van plannen te betrekken. Maar bestaande planprocedures en organisatieculturen van gemeenten zitten vaak in de weg.
Na de stadsvernieuwing van de jaren zeventig en tachtig en de stedelijke vernieuwing van de jaren negentig van de vorige eeuw gaf het Krachtwijkenbeleid van het vierde Kabinet-Balkenende een nieuwe impuls aan de Nederlandse achterstandswijken. Het combineren van fysieke opgaven met het aanpakken van sociaaleconomische problemen vormde de belangrijkste doelstelling. Het integreren van die twee opgaven in een top-down wijkaanpak bleek complexer dan voorzien en de sociaaleconomische resultaten zijn omstreden (Permentier, Kullberg & Van Noije, 2013; Koster & van Ommeren, 2018). De economische crisis maakte in veel gevallen een abrupt einde aan de fysieke investeringen, terwijl het sociale domein in een jarenlange periode van bezuinigingen en reorganisaties belandde.
Recent is de beleidsmatige aandacht voor achterstandsbuurten weer toegenomen. De fysieke, sociale en economische vraagstukken zijn nog altijd nijpend en in sommige vallen verergerd door het stilvallen van eerdere initiatieven. De urgentie van de duurzaamheidstransitie in de gebouwde omgeving zorgt voor een extra beleidsdoel. In groeiende steden komt hier ook nog een verdichtingsopgave bij. Vergeleken met de vorige ronde is de rolverdeling en het startpunt in de aanpak van ontwikkelbuurten veranderd. Het Rijk investeert niet meer direct, corporaties hebben zich moeten terugtrekken tot hun eigen complexen. Daarom ontwikkelen verschillende gemeenten nu zelf een aanpak – zoals Groningen, Leiden, Arnhem en Amsterdam (Uyterlinde & Gastkemper, 2018). Deze gemeenten proberen de planvorming vaak met bewoners samen vorm te geven, om te zorgen dat investeringen beter aan de huidige bewoners ten goede komen. De vraag is of de intentie voldoende is om hierin te slagen. Met een blik op de hoofdstad – waar het college bestaande bewoners een hoge mate van zeggenschap in het planproces wil geven (Gemeente Amsterdam, 2018) – onderzoeken we de spanningen tussen de ambities voor democratische buurtontwikkeling en de institutionele beleids- en besluitpatronen.
Ontwikkelbuurten in Amsterdam
In Amsterdam heeft het huidige college ambitieuze democratische buurtontwikkeling centraal in haar beleid gesteld. Het college stelt dat het bouwen van woningen in achterstandswijken momentum creëert om de sociaaleconomische positie van inwoners te verbeteren. Dat moet gebeuren in de 32 aangewezen ‘Ontwikkelbuurten’ (figuur 1), verspreid over de stadsdelen Zuidoost, Noord en Nieuw-West. De buurten kenmerken zich door hardnekkige sociaaleconomische multi-problematiek, zoals hoge werkeloosheid, laaggeletterdheid, eenzaamheid, armoede en criminaliteit. Daarnaast is het onderhoud van de woningen en de openbare ruimte vaak achterstallig, uitgesteld of minimaal (Gemeente Amsterdam, 2017a). Hoe kunnen hier de fysieke investeringen beter afgestemd worden op de behoeftes van huidige en toekomstige bewoners?
Het planproces voor de verdichtings- en herstructureringsopgave in de Ontwikkelbuurten volgt in Amsterdam de stappen van het PLan- en BEsluitvormingsproces RUimtelijke Maatregelen (PLABERUM; Gemeente Amsterdam, 2017b). Een PLABERUM-project omvat een traject waarvan de effecten pas na lange tijd zichtbaar worden. Vooruitlopend op de definitieve planvorming is daarom gemeentelijk geld beschikbaar gesteld voor gerichte investeringen in de openbare ruimte. Zo wordt al gedurende de planvorming een zichtbare en gedragen start gemaakt met het verbeteren van de leefbaarheid en wordt vroeg in het proces een band tussen projectteam en buurt gelegd. In 2018 was voor elk van de drie stadsdelen waar zich Ontwikkelbuurten bevinden een miljoen euro vrij gemaakt voor korte projecten in de openbare ruimte. Voor de periode 2019-2022 is nog eens een budget van drie miljoen euro per jaar gereserveerd voor vergelijkbare kortcyclische investeringen. Deze projecten kunnen als vingeroefening gezien worden voor de democratisering van het planproces rond de verdichtings- en herstructureringsopgave. In deze bijdrage analyseren we twee van zulke kortcyclische projecten: de herinrichting van het Eendrachtspark in Amsterdam Nieuw-West en de vernieuwing van de openbare ruimte in het Venserpolder in Amsterdam Zuidoost. Ambitieuze vormen van burgerparticipatie staan centraal in de aanpak van beide projecten. Uiteraard heeft het analyseren van dit soort projecten zijn beperkingen. Deze projecten hebben immers niet het doel complexe of contested issues op te lossen, zoals die bij vernieuwbouw of verdichting wel spelen. Daarmee bieden ze slechts gedeeltelijk lessen voor de democratisering van buurtontwikkeling. Anderzijds kan verondersteld worden dat het bij meer (aansluitende) complexe ontwikkelingen eerder lastiger dan eenvoudiger zal zijn om het participatietraject vorm te geven. Immers staat meer op het spel. Het verkennen van de ruimte tussen ambities voor democratische buurtontwikkeling en de huidige vormgeving van die ambities in de praktijk kan waardevolle lessen bieden voor de planvorming van grootschalige verdichtingsprojecten in Amsterdam en daarbuiten.
Inclusie, interactie, invloed
Traditiegetrouw wordt voor het inrichten en duiden van participatietrajecten (een variant op) de ladder van Sherry Arnstein (1969)gebruikt. De ladder stelt participatie voor als een reeks treden: hoe hoger de trede, des te meer invloed voor burgers. Deze eenduidige weergave van participatie is sinds 1969 bekritiseerd. De Amerikaanse politicoloog Archon Fung stelde in 2006 dat het participatierepertoire beproefder en verfijnder is geworden. De ladder van Arnstein is te grofmazig om deze veelheid aan vormen te beschrijven (Fung, 2006; May, 2006; Innes & Booher, 2004). In lijn met Fung, zien we drie cruciale vragen die we kunnen (of moeten) stellen om een participatietraject of –plan te duiden. Ten eerste: hoe inclusief is de participatie; in welke mate is de participatie toegankelijk voor de burgers die belang hebben bij de uitkomst? Ten tweede: hoe interactief is de participatie; hoe interactief is de communicatie en/of deliberatie tussen burgers onderling, en tussen burgers en gemeente? En als laatste: hoe invloedrijk is de participatie? In welke mate heeft de uitkomst van de participatie invloed op de daadwerkelijke vorming en uitvoering van het plan?
Voor elke van deze vragen onderscheidt Fung een spectrum aan mogelijke antwoorden. In dit artikel werken we met een vereenvoudigde versie van deze spectra. We beginnen met inclusiviteit. In de minst inclusieve participatietrajecten worden alleen professionele stakeholders benaderd, die in het beste scenario slechts indirect de belangen van alle burgers vertegenwoordigen. Naar mate het gremium waarin de gesprekken plaatsvinden toegankelijk is voor meer verschillende burgers, is het proces meer inclusief.
Het tweede spectrum is interactiviteit. Bij een traditionele informatieavond bestaat weinig interactie tussen deelnemers en ambtenaren. Wanneer de ruimte bestaat voor deelnemers om in onderling gesprek hun eigen voorkeuren te ontwikkelen wordt het geheel al wat interactiever, vooral wanneer ze de gelegenheid krijgen om via deliberatie gezamenlijke voorkeuren te ontwikkelen.
Het derde spectrum is invloed. Het komt niet zelden voor dat een participatietraject geen enkele invloed heeft op het plan waar het aan verbonden is. Dat wil volgens Fung niet zeggen dat het waardeloos is: het kan bijdragen aan draagvlak voor de plannen of kan leerzaam zijn voor de deelnemers. Een traject kan indirect invloed uitoefenen doordat burgers het denken van de deelnemende bestuurders beïnvloeden, of doordat het resulteert in een advies voor besluitvorming. We spreken echter pas over directe invloed wanneer vastgelegd wordt dat deelnemers betekenisvolle besluiten zelf nemen, al dan niet in samenspraak met de gemeente.
Amsterdamse Ambities
De gemeente Amsterdam is op verschillende niveaus aan het verkennen wat het betekent om buurtontwikkeling te democratiseren. Op beleidsniveau wordt de ambitie van het collegeakkoord langzaam ingevuld. In het collegeakkoord zien we in ieder geval ambities voor inclusiviteit, interactiviteit én invloed terug: het is belangrijk dat alle (groepen) bewoners kunnen meedoen, de plannen dienen in co-creatie te worden vormgegeven, en bewoners moeten zeggenschap krijgen over de planvorming. Buurtontwikkeling is, bezien vanuit het akkoord, democratisch te noemen wanneer die inclusief en interactief is, en burgers invloed hebben op de plannen.
In de twee volgende paragrafen analyseren we met een vergelijkende analyse de inclusiviteit, interactiviteit en invloedrijkheid van de participatie in de twee casussen. Daarbij onderscheiden we, in lijn met het Amsterdamse PLABERUM, drie verschillende planfases: verkenning, ontwerp, en uitvoering. We laten zien dat het karakter van de participatie tussen deze fasen verschilt. Aan de hand van deze vergelijking brengen we in kaart welke soorten barrières inclusiviteit, interactiviteit en invloed kunnen hinderen.
Stemmen op het Eendrachtspark
Als onderdeel van de Ontwikkelbuurten-aanpak wordt het Eendrachtspark in de wijk Geuzenveld heringericht. Het park maakt deel uit van het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) dat in 1935 door Cornelis van Eesteren is ontworpen als blauwdruk voor de Westelijke Tuinsteden – nu stadsdeel Nieuw-West. Het park bevat een tennisbaan, een speelbos, en een pierenbadje ontworpen door de architect Aldo van Eyck. Het park grenst aan de zuidkant aan de Lodewijk van Deyselbuurt, in de wijk Geuzenveld (figuur 1 en 2). Deze Ontwikkelbuurt is in de Wonen in Amsterdam (WIA)-barometer van 2017 gekwalificeerd als een van de minst leefbare buurten van de stad (Gemeente Amsterdam, 2017c).
Het initiatief voor deze opknapbeurt voor het park komt van een buurtbewoner. Zijn plan valt samen met de lancering van een nieuw online participatieplatform in het stadsdeel: de ‘Stem van Nieuw-West’ (figuur 2). De bewoner grijpt het nieuwe platform aan om zijn herinrichtingsplan voor het Eendrachtspark onder de aandacht van de gemeente te brengen. In januari 2018 krijgt het initiatief via het platform 1032 stemmen vóór en 5 tegen. Eind januari mag de bewoner het plan presenteren aan het stadsdeelbestuur. In dit stadium is de participatie rond het project zeer inclusief: iedereen die in Nieuw-West woont kan zich op de site aanmelden om feedback te leveren op de plannen. De interactiviteit van de participatie is daarentegen laag: de 1037 bewoners kunnen hun voor- of tegenstem geven, en eventueel eenzijdig commentaar insturen, maar de mate van uitwisseling onderling of met de gemeente is gering.
Ontwerpen met bewoners
In maart 2018 presenteert de initiatiefnemer zijn plan aan het stadsdeelbestuur. Het bestuur is enthousiast en geeft opdracht om de haalbaarheid van de plannen te onderzoeken. Het project wordt opgepakt door een gebiedsmakelaar, die het project koppelt aan het budget voor kortcyclische investeringen in de Ontwikkelbuurten. Het geld van Ontwikkelbuurten komt goed van pas, maar brengt wel voorwaarden met zich mee: het ontwerp dient samen met bewoners te worden gemaakt én volledig in 2018 te worden uitgevoerd. Op zo’n korte termijn blijkt geen ontwerper van de gemeente beschikbaar te zijn. De gebiedsmakelaar benadert daarom een ruimtelijk ontwerper die zelf naast het park woont. De ontwerper stelt voor om de participatie zelf te organiseren – hij kent als bewoner de buurt goed, en kan als professional snel schakelen tussen participeren en ontwerpen.
De ontwerper organiseert drie bijeenkomsten bij hem thuis, met uitzicht op het park. Hij presenteert zijn ontwerpen daar aan een vaste groep van achttien ‘parkambassadeurs’ uit de buurt. Zij denken tijdens de sessies gezamenlijk mee over het ontwerp. Wat inclusiviteit en interactiviteit betreft is het karakter van de participatie ten opzichte van de voorgaande fase omgekeerd. In de verkennende fase was via de Stem van Nieuw-West de inclusiviteit van de participatie groot, het (online) proces was toegankelijk voor alle bewoners, en 1037 van die bewoners lieten hun stem gelden. Daar bleef het grotendeels bij: de interactie is gering (figuur 3). In de ontwerpfase is de omvang van de participatie beperkt tot achttien stakeholders uit de buurt, die min of meer willekeurig zijn geselecteerd. De inclusiviteit neemt dus aanzienlijk af. Wel neemt de interactiviteit van de participatie toe: deze bewoners kunnen tijdens de sessie gezamenlijk hun mening aangeven en vormgeven, en staan in direct contact met de ontwerper, die ontvankelijk is voor hun suggesties.
Eind juli stuurt de ontwerper zijn plan op naar de gemeente en gaat het proces richting uitvoering. De achttien bewoners hebben via deze bijeenkomsten reële invloed gehad op de uitwerking van dit plan – meer invloed dan de 1032 bewoners die op het initiële voorstel stemden. De betrokkenheid van de gemeente bij dit ontwerptraject is gering. Voordat de stap naar definitief ontwerp (DO) gezet kan worden moet het plan daarom nog door verschillende afdelingen van de gemeente worden beoordeeld op zaken als toekomstig beheer, overeenstemming met bestaand beleid en kosten. Binnen die afdelingen kan het plan niet snel worden opgepakt, niet in het minst vanwege de afwijkende procesroute. In september komt alsnog een Definitief Ontwerp (DO) voor te liggen bij het stadsdeelbestuur, dat ten opzichte van het VO op diverse punten is aangepast. De gebiedsmakelaar is hierbij betrokken geweest, maar in deze fase is geen sprake meer geweest van participatie met omwonenden.
Hoodlab Venserpolder
De buurt Venserpolder ligt aan de noordkant van de Bijlmer in Amsterdam-Zuidoost (figuur 1). De buurt is gebouwd in het begin van de jaren tachtig en omvat zo’n vijfduizend portiekwoningen. De stedenbouwkundige opzet van Venserpolder wordt gekenmerkt door middelhoge woonblokken en brede bakstenen straten. Deze structuur is een reactie op de hoogbouw van de oorspronkelijke Bijlmer uit de jaren zestig. In de periode 2015-2017 is de buurttevredenheid in Venserpolder het laagst van het stadsdeel Zuidoost en is de leefbaarheid het sterkst gedaald van Amsterdam. De wijk kent een grote etnische diversiteit. Van de bewoners heeft 71 procent een niet-Westerse migratieachtergrond, waarbij Surinamers en Ghanezen de grootste groepen vormen (Gemeente Amsterdam, 2017c). Om bewoners een rol te geven in de vernieuwing van de openbare ruimte in Venserpolder, huurt de gemeente het externe bureau Plygrnd.City in.
De participatie start wanneer in juni 2018 op een grasveld midden in de wijk een zeecontainer wordt geplaatst als locatie voor een zogenoemde “Hoodlab” – een soort tijdelijke buurtwoonkamer (foto bovenaan artikel). In deze maand vindt op hoog tempo de verkenning van mogelijke interventies en het eerste ontwerp van die interventies plaats. Enkele honderden bewoners bezoeken de container, waar ze via gesprekken, buurtwandelingen, sportactiviteiten, workshops en design games bij de verkenning worden betrokken. Doordat de container op een centrale locatie in de wijk staat worden groepen bewoners bereikt die normaal gesproken niet snel naar een informatie- of inspraakavond zouden komen. De mate van inclusiviteit is dus relatief hoog (figuur 4). Omdat in deze verkennende fase het overgrote deel van het contact met bewoners informeel verloopt verschilt de mate van interactiviteit. Sommige bewoners worden zijdelings geïnformeerd over wat in de wijk gaat gebeuren doordat ze langs lopen en een praatje maken, of met het project interacteren via sociale media. Maar een groot deel van de bewoners is via verschillende activiteiten wel (inter)actief betrokken geweest bij het vormgeven van de interventies.
De container sluit een maand later weer. Samen met de projectleider zijn dan twaalf ideeën voor de buurt geselecteerd en uitgewerkt in schetsontwerpen, waarbij rekening is gehouden met betaalbaarheid (Plygrnd.city, 2018). Aan elk ontwerp wordt een ambassadeur vanuit de gemeente gekoppeld, en een vanuit de buurt. Eén idee is het plaatsen van een grote felgekleurde houten picknicktafel als centrale ontmoetingsplek in de buurt. Ook wordt bedacht om twee fietstunnels in de wijk te versieren met kunst, zodat ze veiliger en aangenamer voelen. Een derde idee is het gebruik van straatkunst om een oversteekplaats veiliger te maken. De focus ligt bij deze verkenningsfase op het samen met de buurt ontwikkelen van zoveel mogelijk ideeën. Gedurende het participatieproces kunnen de ideeën hierdoor niet uitgebreid worden getoetst op haalbaarheid.
Intern participatietraject
De projectleider heeft na de afronding van het traject daarom de handen vol aan het onderzoeken van de levensvatbaarheid van de ideeën. Na het participatietraject met bewoners volgt voor hem nu een intern participatietraject. Opnieuw blijkt dat de buiten-procedurele route tot problemen leidt in de aansluiting en inpassing bij de interne gemeentelijke procedures en verantwoordelijken. De bedachte picknicktafels blijken bijvoorbeeld niet aan diverse standaarden te voldoen. Het hout vraagt om intensief onderhoud en is niet brandveilig. Ook het plan voor de oversteekplaats blijkt niet mogelijk: straatkunst komt (nog) niet voor in de Leidraad Centrale Verkeerscommissie van de gemeente Amsterdam. Het projectteam is genoodzaakt om voor een minder creatieve oplossing te kiezen dat wel in de Leidraad staat. In de deze haalbaarheidsfase is de betrokkenheid van bewoners minimaal. De projectleider stelt zich op als pleitbezorger voor de ideeën van bewoners in de systeemwereld van de gemeente en weet zo de grenzen van haalbaarheid op te rekken. Met uitzondering van de verkeersovergang kan het grootste deel van de ideeën met kleine aanpassingen toch worden voortgezet.
In september 2018 wordt een begin gemaakt met het definitieve ontwerp en de uitvoering van de ideeën. Hiervoor wordt opnieuw een locatie in de wijk geopend, nu voor onbepaalde tijd. Vanuit een leegstaand gezondheidscentrum worden de ideeën samen met bewoners van Venserpolder doorontwikkeld en uitgevoerd. Zo werkt een kunstenaar uit de buurt aan een kunstwerk om de naargeestige tunnels aan te pakken. Hij maakt honderden harten van kunststof die door passanten en leerlingen van de lokale school worden beschilderd. De binnenkant van de tunnel wordt binnenkort met deze harten bedekt. In deze uitvoerende fase is de participatie minder intensief en zijn minder verschillende bewoners betrokken bij de activiteiten dan tijdens het maken van de plannen: de inclusiviteit is wat lager. Wel is de interactiviteit hoog: de enkele tientallen bewoners die mee doen werken actief samen met elkaar en het projectteam. In januari 2019 is een deel van de plannen uitgevoerd: de eerste harten worden in de tunnels gehangen en de houten, felgekleurde picknicktafels zijn alsnog geplaatst, mede dankzij steun vanuit de ambtelijke top van de gemeente.
Democratische Buurtonwikkeling
Aan de hand van de theorie van Fung (2006) kan de mate van interactie met en inclusie en invloed van bewoners in verschillende fasen van het planproces geanalyseerd worden. Het vergelijken van twee vernieuwende projecten biedt inzicht in de barrières en factoren die een rol spelen bij democratische buurtonwikkeling. Figuur 5 laat een op Fung geïnspireerd model zien waar de factoren die een rol spelen bij democratische buurtonwikkeling (hiërarchisch) zijn weergegeven. Tussen de projecten in Eendrachtspark en Venserpolder is een aantal overeenkomsten te zien: vroeg in het proces is de inclusiviteit hoog, en later juist de interactiviteit. Echter, voor het toewerken naar democratische buurtontwikkeling is de invloed door bewoners op de planvorming van cruciaal belang: in welke mate zijn de ideeën die bewoners ontwikkelen bepalend voor de planvorming?
Het valt op dat de definitieve plannen die uit de trajecten voortkomen op verschillende punten afwijken van de ideeën die door bewoners zijn aangedragen – denk aan de speeltoestellen in het Eendrachtspark of de oversteekplaats in Venserpolder. Vaak wordt de door bewoners aangegeven probleemstelling wel overgenomen, maar halen niet alle aangedragen oplossingen het uiteindelijke plan. Op zichzelf is dit niet opmerkelijk. Planvorming wordt naast input van bewoners ook beïnvloed door andere belangen, zoals die van toekomstige bewoners. Wanneer de haalbaarheid van de inbreng van bewoners wordt getoetst komt dat in de praktijk neer op een intern besluitvormingsmoment. De (later bij het proces) betrokken gemeentelijke afdelingen hebben een keur aan formele en informele voorwaarden en kwaliteitseisen waar een plan aan dient te voldoen. Zo dienen plannen in harmonie te zijn met ander beleid. Ook de beheertoetsen, kostenramingen en materiaalcatalogi vormen vaak een belemmering. De invloed van bewoners is op deze momenten beperkt.
In de uitvoeringsfase worden in Venserpolder de bewoners opnieuw betrokken. In het Eendrachtspark blijft de invloed van bewoners in deze fase beperkt. Na de interne aanpassing van de plannen betstaat geen gelegenheid meer voor bewoners om het proces te beïnvloeden, waardoor een kink in de democratische kabel ontstaat.
Inclusie, interactie én invloed?
De ideaaltypische democratische buurtonwikkeling waar in het coalitieakkoord van de gemeente Amsterdam naar gestreefd wordt zou in termen van Fung bestaan uit een optimale combinatie van een hoge mate van inclusie, interactie en invloed. In de twee casussen die hierboven zijn besproken zien we echter dat deze drie factoren in de praktijk niet vanzelfsprekend gelijktijdig gecombineerd worden. Hierin komen meerdere uitdagingen voor de democratisering van buurtontwikkeling in beeld.
De verschillende fasen van de twee projecten combineren andere configuraties van inclusiviteit, interactiviteit en invloed, waarbij op zijn hoogst twee van die drie factoren nadrukkelijk aanwezig zijn. Bijvoorbeeld, wanneer 1037 bewoners over het plan voor het Eendrachtspark stemmen, is de inclusiviteit hoog en de invloed tamelijk groot maar is de interactie beperkt. Later, wanneer achttien parkambassadeurs meedenken met de ontwerper, is de inclusiviteit veel lager maar bestaat meer interactie en is de invloed groter. Een dergelijk verloop zien we ook in Venserpolder. Naar mate het project vordert is het minder inclusief en meer interactief. De groep betrokken bewoners wordt kleiner, maar zij worden wel op een meer interactieve en intensieve wijze betrokken (figuur 4).
Institutionele aansluiting
Bij beide processen was zichtbaar dat de incrementele werkwijze goed verliep tot het moment waarop deze in de vastgelegde institutionele structuren moest worden ingepast. Dan werden besluitvormende, procedurele, culturele en disciplinaire problemen zichtbaar. Vergaande participatie sloot niet altijd aan bij de gangbare procedures en gewenste inbreng van gemeentelijk specialisten. Een ambitie tot democratisering van de planvorming kan daarom niet zonder een volledige visie op de aansluiting van de formele structuren. Voor de inbedding en aansluiting binnen de bestaande structuren is een parallel traject noodzakelijk. Juist ook als de planvorming die procedures niet per se wil eerbiedigen. Hoe kan zo’n traject er uit zien?
Ten eerste kan na een ronde van interne afstemming de ideeën de participatie nogmaals worden opgestart, zoals in Venserpolder is gedaan. De invloed en betrokkenheid van bewoners neemt dan tijdens de uitvoering weer toe. Samen met ‘de buurt’ worden de ontwikkelde en aangepaste ideeën gerealiseerd. Dan komt echter veel gewicht te liggen op de schouders van de ambtenaar die met de ideeën van bewoners intern een ronde gaat maken. Deze ambtenaar (of ambtenaren) moeten bereid zijn de ideeën van bewoners te vertalen naar maatregelen. Dit zien we in zekere mate in zowel Venserpolder als het Eendrachtspark: wanneer de invloed van bewoners op cruciale besluitvormingsmomenten wegvalt, stellen bij het traject betrokken ambtenaren zich op als belangenbehartigers van de bewoners en maken zij intern een tweede participatieronde. Zij zijn van onderop voortdurend op zoek naar het leggen van ad hoc verbindingen met collega’s van andere beleidsterreinen om ideeën van bewoners mogelijk te maken en gelijktijdig meer structurele integrale oplossingen te ontwikkelen, waardoor een groot deel van de plannen toch het definitief ontwerp haalt.
Dit is echter wel een kwetsbare route naar democratische buurtontwikkeling. Het structureel operationaliseren van democratische buurtontwikkeling gaat verder dan naast het participatietraject met bewoners óók een participatietraject met ambtenaren organiseren. De democratische beperking kan ook op een andere manier worden geadresseerd. In de huidige situatie worden gemeentelijke afdelingen die in een later stadium het plan gaan uitwerken, uitvoeren en beheren in eerdere fases vaak beperkt betrokken bij de planvorming. Zodat aangedragen oplossingen en het ontwerp minder aanpassingen vergen en om procedures flexibeler te maken, zouden deze afdelingen eerder in het proces kunnen deelnemen aan de participatie. De participatie wordt dan meer integraal georganiseerd.
Visie op democratie
De casussen roepen meerdere vragen op over het democratisch gehalte en de aard van democratie bij participatie. In beide planprocessen ontbrak transparantie over procedures en keuzeprocessen. Ook ontbraken heldere entry– en exitrules van deelnemers. In zekere zin heeft men in beide trajecten gewerkt met ‘bereidwilligen’, oftewel degenen die erbij waren en erbij konden zijn. Net als bij traditionele participatieprocessen werkt ook deze opzet onbedoelde selecties van deelnemers in de hand. De deelnemers hadden tijd en energie om deel te nemen, terwijl juist in ontwikkelbuurten mensen vanwege de vele problematieken waarmee ze zelf kampen geen (mentale) ruimte hebben om aan deze planvorming deel te nemen. Ook dient democratische buurtontwikkeling rekenschap te geven aan de sociaal-culturele regimes en economische positie van de buurt. In hoeverre voelt men zich daadwerkelijk vrij om met de overheid en de planvorming mee te denken?
Om democratische buurtontwikkeling nader te operationaliseren en toe te passen is het belangrijk om te expliciteren wat voor soort onderliggende democratische gedachte wordt gehanteerd. Is het direct, getrapt of een andere vorm? En wat betekent dit voor de gewenste mate van het betrekken van burgers, interactie en invloed? In het verlengde hiervan kan de vraag worden gesteld of de wens om bewoners en belanghebbenden uit de buurt in de planvorming te betrekken ook recht evenredig geldt voor de inzet van professionals. Is het werk van de ontwerper afhankelijk van de plek waar zijn eigen huis staat?
Verschillende Nederlandse gemeenten willen met democratische buurtontwikkeling een belangrijke bijdrage leveren aan het adresseren van hardnekkige problemen in achterstandswijken. Maar om de inbreng van bewoners beter aan te sluiten op institutionele culturen en structuren is nadere specificatie van democratisering nodig. Pas dan kan de juiste mix van inclusie, interactie en invloed per planfase worden vastgesteld om aan democratische buurtontwikkeling invulling te geven.
Gideon (g.spanjar@hva.nl) is als Lector Innovatie & Groenstedelijke Ruimte verbonden aan Aeres Hogeschool Almere. Het Lectoraat houdt zich bezig met het vormgeven van de groenstedelijke ruimte met drie aandachtsgebieden: transitie biobased economy, rewilding cities en versnellen klimaatadaptatie voor een hoogwaardige leefomgeving nu en in de toekomst.
Gideon is ook als projectleider en senior onderzoeker verbonden aan de lectoraten Bouwtransformatie en Water in en om de Stad van de Hogeschool van Amsterdam (HvA). Als projectleider van het Europese project Cool Towns werkt Gideon aan het klimaatbestendig maken van steden en als projectleider van Sensing Streetscapes hoe eye-tracking technologie ingezet kan worden om ontwerp-oplossingen voor binnenstedelijk bouwen met een menselijk maat te testen.
Gideon is gepromoveerd aan de universiteit van Essex op het gebied van Urban Ecosystem Services Assessments (UESA) – governance en inrichting van een gezonde groene leefomgeving. Van 2016 tot de zomer 2020 was hij als kwartiermaker belast met het mede opzetten van het thema Inclusieve Gebiedsontwikkeling voor het HvA Centre of Urban Governance and Social Innovation (UGSI). Daarnaast werkte hij als senior onderzoeker samen met de gemeente Amsterdam aan integrale aanpak van opgaven en innovatie van participatietrajecten bij de planvorming van de 32 Ontwikkelbuurten.
Op dit moment is Gideon ook als associate fellow werkzaam voor Centre for Econics and Ecosystem Management – een onderzoeksinstituut op het gebied van adaptief management van 'Natuurlijke' ecosystemen. Daarnaast was hij in het verleden lid van de redactie van Rooilijn – een Nederlands platform voor wetenschap en beleid in de ruimtelijke ordening.
Frank Suurenbroek (f.suurenbroek@hva.nl) behaalde een master sociaal-economische geschiedenis aan de VU en een master planologie aan de UvA. In 2006 is hij gepromoveerd op een GIS gestuurd onderzoek naar particuliere stedelijke transformaties.
Frank heeft als senior onderzoeker gewerkt bij de afdeling Research and Development van de Architekten Cie en daarna bij Inbo Architectuur, Stedenbouw en Advies. Ook doceerde hij op verschillende universiteiten, waaronder TU Eindhoven, de Rietveld Academie en Bauhaus Universität in Weimar.
Stan Majoor (s.j.h.majoor@hva.nl) is lector Coördinatie Grootstedelijke Vraagstukken en directeur van het Centre of Expertise Urban Governance and Social Innovation. Hij geeft leiding aan een onderzoeksprogramma over grootstedelijke vraagstukken in de Amsterdamse regio op het raakvlak van sociale, ruimtelijke, economische en bestuurlijke vragen. Daarnaast is hij geïnteresseerd in de spanning tussen innovatie en vernieuwing enerzijds en borging en consolidatie anderzijds in complexe organisaties. Financiering hiervoor wordt verkregen vanuit samenwerkingverbanden met stedelijke partners en via subsidies van SIA-RAAK en diverse EU-programma’s.
Binnen het Centre of Expertise Urban Governance and Social Innovation is hij verantwoordelijk voor de kennisagenda die gericht is op collaborative governance en het creëren van leeromgevingen. Samen met Frank Suurenbroek (lector Bouwtransformatie), leidt hij een van de thema's van het speerpunt: inclusieve gebiedsontwikkeling dat zich richt op verschillende ontwikkelingslocaties in de Amsterdamse metropoolregio en de uitdagingen deze meer sociaal en duurzaam inclusief te ontwikkelen. Majoor is daarnaast adviseur van het Projectmanagement Bureau van de gemeente Amsterdam, lid van de Maatschappijraad van de Amsterdamse woningcorporatie Stadgenoot, bestuurlid van het nationale Lectoratenplatform Stad en Wijk en bestuurlid van de Van Eesteren-Fluck en Van Lohuizen Stichting.
Tussen 2001 en 2015 was Majoor werkzaam bij de Universiteit van Amsterdam als junior-onderzoeker, post-doc en universitair docent planologie. Tussen 2008 en 2012 was hij daar programmadirecteur van de bachelor Sociale geografie en Planning en bestuurslid van het College Sociale Wetenschappen. Majoor heeft internationale onderzoekservaring in de Verenigde Staten, Denemarken, Spanje, Hong Kong en Australië en publiceerde meer dan 20 peer reviewed artikelen en boekhoofdstukken en meer dan 50 professionele publicaties.
0 reacties