De Nederlandse planningspraktijk wordt geroemd om zijn participatieprocessen. In de literatuur en in de praktijk zijn tal van voorbeelden te vinden hoe een veranderende rolverdeling tussen overheid, bedrijfsleven en burgers heeft geleid tot innovatieve vormen van burgerparticipatie in de ruimtelijke ordening. Met het ondertekenen van het Akkoord van Parijs en het Energieakkoord staat het land echter een geheel nieuwe ruimtelijke opgave te wachten. Hoe worden participatie en duurzaamheid, twee niet-onomstreden begrippen, met elkaar gerijmd?
Nederland staat aan de vooravond van een grote systeemverandering in het ruimtelijk domein. Enerzijds is de Omgevingswet aanstaande, welke een nieuwe rolverdeling inhoudt tussen overheden, bedrijfsleven en burgers. Eén van de achterliggende doelen van deze nieuwe wet is een meer inclusieve planningspraktijk, waarbij participatie een integraal onderdeel van de ruimtelijke ordening wordt. Anderzijds zijn er twee majeure transities gaande die een significante ruimtelijke impact hebben, de energietransitie en klimaatadaptatie: het (ver)duurzaamheidsvraagstuk.
Deze twee stromen komen samen in de lokale uitvoeringspraktijk waar een werkelijke invulling gegeven moet worden aan niet-onomstreden begrippen als participatie en duurzaamheid. Dit leidt tot een grote opgave waar burgers actief participeren in het planvormingsproces en tegelijkertijd de duurzaamheidsambitie moeten nastreven en hier daadwerkelijk invulling aan moeten geven. Wat de opgave bemoeilijkt is dat er geen consensus bestaat over wat participatie en duurzaamheid betekenen. Verder is participatie goed te organiseren aan de voorkant van het proces, maar om betrokkenheid te waarborgen op de lange termijn – zeker wanneer termen als duurzaamheid een rol spelen – is meer nodig.
Participatie? Check!
Hoewel in de planningsliteratuur uitbundig wordt geschreven over de zogenaamde communicative turn (Wilson, 2001), collaborative planning (Healey, 1997; Innes & Booher, 1999) en er tal van praktijkvoorbeelden zijn waar participatie heeft plaatsgevonden, is er aanzienlijk minder literatuur beschikbaar over hoe participatie op de lange termijn gewaarborgd wordt. Zo schrijft Healey (2006) dat participatie de nieuwe manier van kennisvergaring is, en noemen Innes & Booher (1999) werkmethoden om aan de voorkant van het planproces zoveel mogelijk informatie uit de samenleving op te halen, door het uitvoeren van rollenspellen waar de planoloog aan tafel zit met burgers, ondernemers en andere belanghebbenden.
Hoe waardevol deze theorieën ook zijn, ze maken niet duidelijk hoe de betrokkenheid op lange termijn gewaarborgd wordt. Voor veel ontwikkelaars is participatie daarnaast nog steeds een verplicht – vertragend – nummer. Het gebeurt omdat het moet, niet vanwege de intrinsieke meerwaarde. Het resultaat hiervan is zogenaamde checklist-participatie: informatieavond voor omwonenden gehad? Participatie, check!
Dit is op twee manieren problematisch. Allereerst levert dit voor die genoemde ontwikkelende partijen geen meerwaarde op. Het vertraagt slechts het proces, wat de negatieve houding tegenover participatie versterkt. Op de tweede plaats voelen betrokkenen – in de hoedanigheid van toekomstige gebruikers bijvoorbeeld – zich niet gehoord, en worden zorgen, suggesties en klachten vaak genegeerd. Hierdoor voelen zij niet de noodzaak om langdurig betrokken te blijven, laat staan om inhoudelijke meerwaarde te leveren. Het resultaat is een proces waarin ontwikkelaars hun eigen gang gaan en waar toekomstige bewoners een eindproduct afnemen wat grotendeels zonder hun invloed tot stand is gekomen.
Naar duurzame participatie
Voor de verduurzamingsopgave is een ander participatiemodel noodzakelijk. Om te voldoen aan duurzaamheidsambities is niet alleen een duurzaam ontwerp van onze ruimte nodig, maar ook duurzaam gebruik hiervan. Dit vraagt in het participatieproces niet alleen om betrokkenheid, maar ook welwillendheid van toekomstige bewoners om in een duurzame omgeving te wonen en samen te leven. Met steeds meer politieke aandacht voor het onderwerp, de Omgevingswet die om de hoek staat en met een steeds groter wordend maatschappelijk draagvlak voor het thema, is het belangrijk dat ontwikkelaars streven naar een duurzame participatie, waarbij duurzaam niet alleen staat voor de manier waarop er met, bijvoorbeeld, energie wordt omgegaan, maar ook voor het langdurig een relatie aangaan met toekomstige gebruikers.
Makkelijk gezegd, maar hoe moet een dergelijk proces er dan uitzien? Ieder proces is immers anders: in grootte, in belangen, in tijd. Er zijn geen gouden regels die een ontwikkelende partij kan toepassen om samen met toekomstige gebruikers een duurzaam project te realiseren. Wel kunnen er lessen getrokken worden uit ervaringen, zoals Geworteld Wonen, in Rijswijk Buiten.
Geworteld Wonen is een project in de sfeer van Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO). De huishoudens zorgen gezamenlijk voor realisatie en duurzame exploitatie, mede door collectief eigenaarschap van de (semi-) openbare ruimte tussen en om de woningen. Dat betekent dat het proces vooral een interactief proces is waarin de toekomstige bewoners, de architecten, de procesbegeleider en de gemeente Rijswijk met enige regelmaat met elkaar om de tafel zitten.
Succesfactoren
Uit Geworteld Wonen zijn vier succesfactoren af te leiden. Allereerst heeft placemaking een grote rol gespeeld: een project begint met een plek. De lancering van het project vond plaats met festiviteiten op het bestaande terrein, met oog voor de couleur locale, waardoor geïnteresseerden kennis konden maken met de plek, de duurzame voedselgeschiedenis en de ontwikkelaars. De uitkomst was een goede verstandhouding tussen de verschillende partijen, wat resulteerde in de tweede succesfator: stel de juiste groep samen. Zorg dat degene die meedoen ook echt gemotiveerd zijn en oprechte interesse hebben in het project en in duurzaamheid. Dit werd bewerkstelligd door een inschrijffee, welke men terugkreeg bij het kopen van het huis. Uiteindelijk was de groep zo gemotiveerd, dat ze het concept op lokale markten aan de man gingen brengen (kopers worden verkopers). De derde succesfactor is de juiste rolverdeling. Door mensen niet alleen te laten meepraten, maar ook te consulteren, te laten bouwen en zelf het beheer te laten uitvoeren van bijvoorbeeld de gezamenlijke tuin, wordt een grote betrokkenheid gecreëerd. Tot slot speelt het juiste momentum een belangrijke rol. Geworteld Wonen is tot stand gekomen in de crisis, waardoor er binnen de gemeente ruimte was voor een andere manier van ontwikkelen, als tegenhanger van de pre-crisis projectmatige bouw.
Deze lessen geven geen garantie voor de toekomst, maar zijn in het voordeel te gebruiken voor toekomstige projecten met hoge duurzaamheidsambities. Het resultaat in Rijswijk is een project dat met en door toekomstige bewoners tot stand is gekomen.
0 reacties