Wat geeft een gebouw, met meerdere woningen of bedrijven, de kwaliteiten van een buurt? Fitnessruimtes of koffiebarretjes alleen voldoen niet, die zijn niet voor iedereen aantrekkelijk. Wandelgangen voor terloopse ontmoeting misschien wel. Als die door een diverse groep mensen worden gebruikt hebben ze, naast een functionele, ook een maatschappelijke functie. Aan de hand van woon- en onderwijsgebouwen wordt in dit artikel verkend welke ontwerpmiddelen voorhanden zijn om dit te realiseren.
De verticale stad
Of het nu woon-, kantoor- of onderwijsgebouwen zijn, als gebouwen groot genoeg worden gaan ze een beetje lijken op een stad. Niet altijd de fijnste stad. In een reeks over woningen wordt dat in de NRC geïllustreerd aan de hand van woontoren De Rotterdam, een ontwerp van architectenbureau OMA. Ontworpen als een verticale stad met een stadskantoor, cafés, hotel en woningen woon je er – volgens de journalist – toch in een doodse verticale gated community (Hulsman, 2024). De boodschap is duidelijk: niet alleen buiten, ook binnen zouden mensen zich onderdeel van de samenleving moeten kunnen voelen. Het belang van een goede collectieve binnenruimte neemt alleen maar toe: 36% van de woningen in Nederland bestaat uit appartementen (CBS, 2024) en dat aandeel zal alleen maar groeien in de komende jaren. Bovendien zullen ze steeds meer door alleenstaanden bewoond worden (Platform woonopgave, 2023), waardoor eenzaamheid op de loer ligt. Ook voor het mbo-onderwijs, vaak gehuisvest in grootschalige gebouwen, is de collectieve ruimte belangrijk. Mbo’s hebben een opdracht om studenten, naast het vak, ook maatschappelijke vaardigheden mee te geven en de leeromgeving speelt hierin een belangrijke rol.
Maurice Harteveld pleit daarom bij hoogbouwprojecten voor een radicale aanpak door hun interieur als een stedenbouwkundige opgave te benaderen: interieurstedebouw. Ook achter de gevel moet een omgeving komen waarin mensen elkaar kunnen ontmoeten. Niet alleen voor de bewoners onderling, ook voor ontmoeting met andere gebruikers van de stad. Het landschap van het interieur moet zich daarbij spiegelen aan die van het exterieur, waarbij het openbare karakter – net als buiten – wordt bepaald door onder andere de afmetingen van de ruimte, stedelijk groen en diversiteit in programma (Harteveld, 2023). Het is een belangrijk pleidooi dat een relevant probleem aankaart. Hoe moeten we daarmee omgaan? Simpelweg voorschrijven van ruimte-types die het buiten goed doen zal niet voldoende zijn. Een gebouw is complexer dan de buitenruimte, veiligheidsvoorschriften zijn urgenter, en eigendomsverhoudingen zijn anders van karakter dan buiten. Bovendien is ruimte in hoogbouw schaars en, anders dan bij grondgebonden woningen, draaien de gebruikers op voor de extra kosten van gemeenschappelijke ontsluiting. Toch kan het. In Rotterdam bijvoorbeeld, heeft de gemeente in haar hoogbouwvisie de ambitie neergelegd om de buitenwereld te koppelen aan het interieur van een gebouw. De gemeente eist dat hoogbouw een openbare plint krijgt “waar het gebouw ‘communiceert’ met de stedelingen en de straat” (Gemeente Rotterdam, 2019, p. 32). Voor de nog te bouwen Rijnhaventorens wil de gemeente zelfs verder gaan. In het hele gebouw moeten de collectieve ruimtes het stad-, buurt-, en straatgevoel krijgen (Van de Wal et al., 2024). Maar hoe werkt dat, een gebouw als buurt?
Grip op de buurt
Begin 2024 ging Machiel van Dorst bij zijn intreerede als hoogleraar op de TU Delft in op de vraag wat een buurt is. Daar is geen eenvoudig antwoord op. Buurten zijn niet altijd sociale eenheden waar iedereen elkaar kent en voor de meeste mensen geldt dat hun sociale omgeving niet samenvalt met de fysieke omgeving. Ook buiten de buurt hebben ze werk, doen ze boodschappen of gaan ze naar school. Een buurt is dus vooral een beeld dat mensen van hun woonomgeving delen en dit gedeelde beeld geeft hen grip op hun woonomgeving. (Van Dorst, 2024). Dat is niet alleen goed voor mensen zelf, maar ook voor de samenleving. Van Dorst verwijst hierbij naar het advies van de WRR. Gebrek aan grip leidt tot stress, ongezondheid en maatschappelijk onbehagen. Mensen moeten “door hun eigen handelen invloed kunnen hebben op (..) een aangename leefomgeving”. Mensen moeten weten wat hun rechten en mogelijkheden zijn en erop kunnen vertrouwen dat die regels niet zomaar opeens veranderen (WRR, 2023, p. 21). Dat betekent twee dingen: grip op de omgeving gaat niet alleen om het ontwerp ervan, maar ook over zeggenschap, én het moet duurzaam – in de zin van langdurig – voorspelbaar en navigeerbaar zijn.
Intuïtief navigeren
Wat betekent navigeerbaarheid in een gebouw? In de buitenruimte van de stad is dit vaak wel duidelijk, hier zijn omgangsregels en omgeving vaak goed op elkaar afgestemd. Het soort sociale interactie tussen mensen – wat ook domein wordt genoemd – wordt beïnvloed door hoe goed mensen elkaar kennen en hoeveel ze over een plek te zeggen hebben. Bij iedere plek proberen mensen in te schatten welk domein – openbaar, parochiaal, privé, of iets wat daar ergens tussenin valt – er te verwachten is en passen ze zich aan de daarbij behorende ongeschreven regels. Voor die zoektocht kunnen we gebruik maken van het concept van privacyzones. Vanuit de besloten intimiteit van de slaapkamer tot ver voorbij de buurt kunnen plekken beschouwd worden als privacyzone, ruimtes met een bepaald niveau van openbaarheid. Als die herkenbaar zijn, is ook duidelijk wat de omgangsregels zijn. Dat is goed voor de navigeerbaarheid en draagt daarom bij aan de duurzame leefbaarheid van de plek (Van Dorst, 2005). Hierbij is het belangrijk om op te merken dat privacyzones niet stoppen bij de gevel van een gebouw. Om privacyzones voor architecten concreet te maken, is een model ontwikkeld waarmee geanalyseerd kan worden hoe leesbaar -of herkenbaar- privacyzones zijn; privacyscript (Van de Wal et al., 2016). Daarmee worden ook ontwerpinstrumenten aangereikt voor het opdelen van een omgeving in plekken die geschikt zijn voor een bepaald domein. Dit zou het gedeelde perspectief kunnen bieden dat mensen zowel binnen als buiten intuïtief herkennen.
Privacyscript in zes aspecten
Iedereen weet dat je een domein niet kan ontwerpen, Mensen maken immers, door hun interactie, zelf het domein, niet de fysieke plek zelf (Lofland, 1998; Hajer & Reijndorp, 2001). Als ontwerper kan je de sociale interactie echter wel faciliteren door er de juiste condities voor te scheppen. Het privacyscript beschrijft deze condities aan de hand van zes aspecten die mensen helpt om de mate van openbaarheid te kunnen aflezen. Deze zes aspecten zijn: toegankelijkheid, programma, bewegingsruimte, beheer, handhaving en overzichtelijkheid.
Toegankelijkheid maakt mogelijk dat mensen er kunnen komen, programma zorgt ervoor dat ze er willen komen. Beide aspecten regelen zo hoe groot de groep kan zijn en of er ook onbekenden kunnen komen. Voor een privédomein geldt bijvoorbeeld dat de groep mensen die er komt klein is en er via de voordeur veel controle is op wie binnenkomt. Een beganegrondwoning die zowel vóór als achter aan een openbaar domein ligt voldoet dan slecht. In een parochiaal domein, bij uitstek het domein van een woonbuurtje, kennen mensen elkaar vooral van gezicht, maar komen er soms ook onbekenden langs. Zo’n omgeving is niet afgesloten, maar trekt ook niet actief bezoekers aan. Het is meer een plek om rond te dwalen. Bij een openbaar domein, zoals een winkelstraat, komen er juist veel mensen. Vaak ook onbekenden, wat een van de charmes is van een openbaar domein (Lofland, 1998). Dan is een programma met voldoende kwaliteit om mensen aan te trekken belangrijk.
Bewegingsruimte zorgt ervoor dat mensen genoeg plek hebben om de juiste afstand tot elkaar te kunnen nemen. In het privé-domein hoeft dat niet veel te zijn, maar in een parochiaal domein moeten mensen een praatje kunnen maken zonder anderen in de weg te staan terwijl mensen in het openbare domein, waar veel mensen lopen, op elkaars bewegingen moeten kunnen anticiperen. Beheer regelt wie de ruimte mag inrichten, schoonhouden en onderhouden. Waar mensen in een privé-domein een hele ruimte naar hun hand zetten, is dat in een parochiaal domein vaak beperkt tot een paar spullen, terwijl de inrichting in een publiek domein helemaal van bovenaf wordt bepaald. Ook handhaving moet passen. In het parochiale domein is de mogelijkheid tot sociale controle bijvoorbeeld belangrijk. Hier houden niet alleen de wijkagent, maar ook bewoners een oogje in het zijl. (Van de Wal et al., 2016). Hiervoor is overzichtelijkheid van de ruimte van belang. Er moeten geen verborgen hoeken zijn en passanten moeten weten dat ze ieder moment een bewoner tegen kunnen komen, bijvoorbeeld doordat er een voordeur op de ruimte uitkomt (Van de Wal, 2020).
Twee knoppen
Het is daarmee een package deal: als zeggenschap van mensen bij hun omgeving per privacyzone verandert, zal niet alleen het ontwerp, maar ook het beheer van de gebouwen dit mogelijk moeten maken. Zowel in de architectuur als in het beheer van de gebouwen kan er dus aan knoppen gedraaid worden. Toegang, ruimte en overzicht zijn met architectonisch ontwerp te regelen, programma, beheer en handhaving hebben vooral te maken met de organisatie. Dat biedt mogelijkheden om de handigste, goedkoopste of de meest duurzame oplossingen te kiezen. Een galerij voor acht woningen in een portiekflat heeft bijvoorbeeld de schaal en toegankelijkheid die niet bij een parochiaal domein passen, maar wel bij een hofje. Met een kostbare verbouwing zou de galerij breder gemaakt kunnen worden, waardoor het bij een parochiaal domein past. Als die mogelijkheid er niet is, kan je overwegen om er juist een ander domein te faciliteren. Als de bewoners er, zoals bij een beheercoöperatie, gezamenlijk zeggenschap over krijgen, kan het als collectief domein ook zonder die verbouwing leesbaar gemaakt worden. Dit vraagt dan wel goede afspraken met de gebouwbeheerder en tussen de bewoners onderling. Bovendien, bewoners moeten het ook willen (Platform31 & Aedes, 2019). Het gedeelde perspectief dat nodig is voor een buurt vraagt daarmee ook wat van de organisatie die een gebouw beheert. Wat dat kan betekenen is verkend bij een gebouw van Zadkine, een mbo te Rotterdam.
Grip op de leeromgeving
Met een populatie van 17.000 studenten en medewerkers verspreid over meerdere gebouwen, lijkt de populatie van Zadkine op die van een stad. Er worden bakkers, schoonheidsspecialisten, veiligheidsbeambten, modeontwerpers, horecapersoneel en diverse andere vaklieden opgeleid. Veel mensen kennen elkaar niet, waardoor er – net als in de stad – veel onbekenden rondlopen. In 2021 deed Zadkine mee aan een programma voor de innovatie van leeromgevingen, opgezet door het Stimuleringsfonds voor Creatieve Industrie. Zadkine heeft colleges gevormd door een aantal opleidingen te clusteren, en het onderwijsteam van een van die colleges, het Zadkine Beauty & Fashion-college werd gekoppeld aan een ontwerpteam onder leiding van een architect en een verandermanager. De teams werkten met een theorie van de Franse pedagoog Meirieu over de ideale leeromgeving, die ervan uitgaat dat studenten een omgeving moet worden geboden die lijkt op de buitenwereld. Een student moet weten dat per ruimte van hem of haar een andere rol verlangd wordt (2016). Dit viel prachtig samen met de theorie achter privacyscript: zeggenschap verschilt per ruimte. Met het bestuur van Zadkine is binnen dat kader een gedachten-experiment uitgevoerd. Kan de grote schaal van de organisatie efficiënt worden verenigd met een menselijke schaal wanneer de gebouwen van Zadkine als een stad met buurten worden beschouwd en een goed leesbaar privacyscript zouden krijgen?
Van het hoofdgebouw werd door het ontwerpteam een privacyscriptanalyse gemaakt. Dit was een verzamelgebouw voor meerdere colleges, met een grote entreehal en een entresol waar de verschillende opleidingen op uitkwamen. De entresol werd als kantine gebruikt en was met 1.240 m2 zo groot, dat de anonimiteit van de stad hier ook aanwezig was. Studenten Beauty & Fashion, doorgaans uitgesproken in hun uiterlijk, merkten dat. Ze werden gepest en vermeden de entresol. De veiligheid van de buurt miste hier voor hen. Het gebouw was echter zo ontworpen dat ze die wel in hun eigen college konden vinden. Die lag, toen nog, aan het einde van een gang, zodat er daar een omgeving kon worden gecreëerd die het parochiaal domein faciliteerde. Docenten en studenten waren daar trots op (Runsink & Van de Wal, 2021). Met de architectuur van het gebouw lag de ideale leeromgeving van Meirieu voor het oprapen en het team ontwikkelde modellen om het eenvoudig voor het hele gebouw door te voeren.
Maar ruimte is duur en per opleiding was het aantal toegewezen lokalen afhankelijk van het aantal studenten, wat per jaar kan veranderen. De afdeling Huisvesting had daarom een ander model ontwikkeld: een flexibel lokalenbeleid met vooral generieke ruimtes -verschillende colleges konden daarop intekenen- en mooi vormgegeven pleinen met koffietentjes. Vanuit financieel oogpunt een rationele oplossing, maar hierdoor kon de plek aan het einde van de gang wel op de tocht komen. Een gedeeld perspectief ontbrak. Wat in de ogen van het Beauty & Fashion-college logisch was, een parochiaal domein voor de eigen studenten, was voor de afdeling huisvesting veel minder vanzelfsprekend. Het bestuur vond het gedachten-experiment veelbelovend, maar ook lastig; de organisatie zou te ingrijpend moeten veranderen en het plan van huisvesting was al te ver gevorderd. Uiteindelijk zijn er, buiten het hoofdgebouw, twee satellietlocaties ontworpen voor het Beauty & Fashion-college.
Nieuwe kansen
Gebrek aan grip zorgt ervoor dat mensen sneller eenzaam worden, maatschappelijk ontevreden zijn en eerder sterven. Reden genoeg om ook in gebouwen een omgeving te creëren die grip biedt. Tegelijkertijd is duidelijk dat dit niet vanzelfsprekend is als – zelfs in organisaties waar iedereen het doel heeft om een veilige omgeving te bieden, zoals een mbo – andere eisen snel relevanter lijken. Dat zal net zo goed voor woningbouwcorporaties gelden. Je kan je afvragen of, als grip zo belangrijk is, we dat niet als voorwaarde voor een nieuwe ontwikkeling moeten meegeven, net als veiligheid of energiegebruik.
Met het privacyscript is er in ieder geval een handig instrument voorhanden. Doordat het uitgaat van de relatie tussen ontwerp en beheer, biedt het kansen. Waar het ene tekort schiet voor het buurtgevoel van de bewoners, kan het met het andere worden gecompenseerd. Een gedeeld perspectief is bovendien handig voor iedere grote en verkokerde organisatie. Maar het belangrijkste is, dat het iedereen die wil werken aan een omgeving met grip, of die nou architect, bewoner of beheerder is, een gemeenschappelijke taal biedt voor een stedenbouw van het interieur.
Dit artikel is onderdeel van de themareeks ‘semi-publieke ruimte‘.
Harmen van de Wal is architect en eigenaar van Krill-office for Resilient Cities and Architecture. Samen met Machiel van Dorst en Theresia Leuenberger schreef hij 'Privacyscript, de impact van architectuur op sociale interactie in woongebouwen'. Met Igor Runsink en Zadkine deed hij onderzoek naar de leeromgeving van de toekomst en met Bram van Ooijen, UFO-urbanism schrijft hij een sociaal-kwaliteitsplan voor woontorens in de Rijnhaven.
0 reacties