De gezonde leefomgeving krijgt toenemende aandacht als beleidsterrein en ontwerpprincipe in het ruimtelijke werkveld. Sociale ambities staan daarin steeds vaker centraal: denk aan ontmoeting, beweging en gezonde voeding. Dit roept de vraag op: Hoe vertalen we deze ambities naar beleidsuitvoering en projecten? Met de mens in de hoofdrol is er een cruciale rol voor kennis over gedrag om deze ambities voor een gezondere omgeving in de praktijk te brengen. Dit artikel introduceert twee gedragstheorieën, toegepast op de ambitie voor een gezondere leefomgeving.
Zoals ook beschreven in de inleiding van deze themareeks, onstond het bewustzijn dat de leefomgeving invloed heeft op gezondheid al lang geleden. De cholera-epidemie van 1854 in Londen bracht het gezondheidsdomein en ruimtelijke kenmerken samen. De arts John Snow zette de cholera-uitbraak op de kaart om zo de bron van vervuiling te vinden. Ook was de Woningwet 1901 een reactie op de ongezonde leefomstandigheden in de Nederlandse steden. Bovendien wordt de introductie van riolering gezien als de grootste medische vooruitgang van de 20e eeuw (Ferriman, 2007). Deze voorbeelden laten zien dat er vanaf de 19e eeuw stappen gezet werden op het snijvlak van publieke gezondheid en ruimtelijke ordening.
Vervolgens ontstond de Garden City Movement. Deze beweging binnen planologie was het antwoord op de vervuilde en overbevolkte geïndustrialiseerde stad. Voortaan waren breed opgezette woonkernen het ideaalbeeld, met voldoende ruimte voor parken en dichtbevolkt genoeg voor voorzieningen. In deze groene woonkernen konden mensen aangenamer leven, zonder vervuiling van fabrieken of economische kwetsbaarheid van het plattelandsleven. Dit idee ligt nog steeds ten grondslag aan verschillende huidige ruimtelijke ontwikkelingen.
Gezonde leefomgeving anno 2024
Waar onhygiënische en vervuilde omstandigheden de gezondheidsuitdagingen van de 20e eeuw kenmerkten, ligt dat voor de 21e eeuw anders. Nu ligt de uitdaging op niet-overdraagbare en chronische ziekten, die ervoor zorgen dat Nederlanders steeds korter in goede gezondheid leven. Denk aan de toename van overgewicht, bewegingsarmoede, eenzaamheid en overprikkeling. Meer gezonde levensjaren erbij heeft daarom de aandacht, zoals bijvoorbeeld de doelstelling van provincie Noord-Brabant om drie gezonde levensjaren voor iedere Brabander in 2030 te bereiken. Ook is er opnieuw aandacht voor de rol van leefomgeving op gezondheid: in de nieuwe Omgevingswet, het Gezonde en Actief Leven Akkoord (GALA) en het Programma Gezonde Leefomgeving (PGLO). In de 21e eeuw liggen de uitdagingen steeds vaker bij: hoe maken we een gezond leven mogelijk?
De verschuiving binnen de publieke gezondheid naar leefstijl en sociale aspecten roept andere vragen op aan de tafel van de ruimtelijke ontwikkelingen, zoals ‘hoeveel ruimte is nodig voor ontmoetingsplekken?’ Of ‘wat is nodig om mensen meer te laten bewegen’? Kortom: hoe ziet de ‘Gezonde Leefomgeving’ van de 21e eeuw eruit?
De mens als missende schakel
In de zoektocht naar een leefomgeving waarin sociaal contact makkelijk is, waar dagelijks bewegen logisch is en waar voldoende ontspanning te vinden is, komt de mens zelf steeds centraler te staan. De effectiviteit van ruimtelijke ontwikkelingen is afhankelijk van gedrag, gevoed door sociale normen, cultuur en context. Om de praktijk van sociale en persoonlijke keuzes te begrijpen en beïnvloeden, is kennis en kunde over gedrag van mensen individueel en in groepen essentieel (Brand, 2005). In het ontwerpend onderzoek van Groenhagen e.a. (2005) noemen onderzoekers dit ‘het filter’. Figuur 1 weergeeft de centrale rol van gedrag op het bewerkstelligen van gezondheidswinst met een ruimtelijke ingreep.
In de voorbeelden uit het verleden stond het beschermen van gezondheid tegen voornamelijke infectieziekten centraal. In plaats daarvan ligt de uitdaging nu meer in het makkelijk maken van gezond gedrag van mensen. Sociale situaties staan hierbij centraal. Individuele en sociale omstandigheden zijn nauw met elkaar verbonden in de keuzes die mensen maken in situaties, zoals de keuze om in Nederland met de fiets te gaan bijvoorbeeld diepgeworteld ligt in onze cultuur. Voor het ontwikkelen van een gezonde leefomgeving geldt daarom dat er geen one-size-fits-all manier van werken bestaat, maar er zijn wel manieren om structuur aan te brengen in het filter uit figuur 1.
In dit artikel introduceren we daarom twee relevante theorieën over gedrag en koppelen we deze aan de praktijk van ruimtelijke ontwikkeling. Om antwoord te geven op de vraag: ‘Hoe krijgt de mens een centrale rol in het creëren van een gezonde leefomgeving?’ Vanuit psychologie (Theory of Planned Behaviour) en antropologie (Cultural Theory of Risk) wordt in dit artikel uitgelegd hoe de gezonde leefomgeving vorm kan krijgen om een gezond leven makkelijker, logischer of prettiger te maken.
Drie factoren van individueel gedrag
De Theory of Planned Behaviour (TBD) introduceert drie factoren die de intentie om individueel bewust gedrag uit te voeren beïnvloeden: attitude, subjectieve norm(en) en waargenomen gedragscontrole, zie figuur 2. TPB is ontwikkeld door Ajzen (1991) en legt het model als volgt uit. De attitude is de houding van een persoon ten opzichte van het gedrag (wat vind ik van het gedrag?). Een positieve houding tegenover het gedrag zorgt voor een grotere kans op uitvoering van het gedrag. De subjectieve norm is hoe de persoon die het gedrag uitvoert, denkt dat de omgeving over het uit te voeren gedrag denkt (wat vinden anderen van het gedrag?). Als het gedrag als goed of normaal wordt beschouwd, is de kans groter op uitvoering van het gedrag. De waargenomen gedragscontrole gaat over de verwachte eenvoud van het uit te voeren gedrag (kan ik het en hoeveel moeite kost mij dit?). Hierbij spelen ook factoren uit de omgeving een rol die als belemmeringen of bevorderingen kunnen worden beschouwd. Als iemand denkt dat het gedrag makkelijk is uit te voeren, is de kans groter dat de persoon het gedrag uitvoert. Deze drie factoren hebben invloed op de intentie om bewust gedrag uit te voeren.
Onderzoekers Sun e.a. (2015) gaven aan dat de TPB kansen biedt om interventies te ontwikkelen die beweeggedrag bevorderen. De relatie tussen de drie concepten van de TPB en een beweegvriendelijke omgeving stond daarom centraal in de masterscriptie van Van Muijden (2020).
Om een wijk zo in te richten dat mensen meer gaan bewegen, is het belangrijk om te weten wat de attitude van mensen is ten opzichte van verschillende vormen van beweeggedrag; hoe mensen staan tegenover het gedrag en wat de sterkte van de intentie van deze mensen is om gedrag wel of niet uit te voeren. Ook of wandelen of autorijden de subjectieve norm in de wijk is bepaald hoe snel mensen hun gedrag zullen aanpassen. Het helpt dus als andere mensen in de wijk al te voet of per fiets van a naar b gaan. Daarnaast is waargenomen gedragscontrole nodig. Als de belemmeringen te hoog worden ervaren dan zullen mensen sneller in de auto stappen – omdat ze een lagere waargenomen gedragscontrole ervaren. Dit is terug te zien bij bijvoorbeeld de omgeving van scholen.
De inrichting van een wijk ervaart iedereen anders en de intentie om gedrag uit te voeren is voor iedereen anders. Bij de inrichting van een wijk moet niet alleen de fysieke inrichting (hardware) worden bekeken, maar ook de intentie van bewoners om bepaald gedrag te vertonen. Om een interventie, zoals de aanleg van een groen park, mensen tot meer beweging aan te zetten, is het van belang om het huidige beweeggedrag te begrijpen. Er zal dus gekeken moeten worden naar de achterliggende reden van de vertoning van het gedrag en niet enkel naar de ingrepen in de buitenruimte. De ene persoon wil een speeltoestel in de wijk, terwijl een ander een bankje verkiest.
Met andere woorden: de inrichting van een wijk moet gekoppeld worden aan de drie factoren van individueel gedrag:
- De attitude: is het leuk om naar buiten te gaan en om te bewegen? En kan de inrichting dat bevorderen?
- De subjectieve norm: wat is volgens mij de norm? Bijvoorbeeld: vertonen meerdere mensen in mijn wijk dit beweeggedrag?
- De waargenomen gedragscontrole: is het logisch en makkelijk om het beweeggedrag uit te voeren? Bijvoorbeeld: zijn er mogelijkheden in de buurt om dit te doen?
Uiteindelijk zal de sterkte van de intentie om gedrag uit te voeren van een persoon bepalen of iemand bepaald gedrag gaat vertonen. De inrichting van de wijk zal tot op zekere hoogte helpen als deze zo is ingericht dat de wijk een positieve invloed heeft op de persoon in kwestie. Als de fysieke inrichting van de omgeving allemaal individuen aanzet tot bepaald gedrag, dan kan er groepsgedrag ontstaan. Dit helpt de subjectieve norm in de wijk gezonder te maken.
Sociaal robuust ontwerpen
De Cultural Theory of Risk helpt om sociale situaties vanuit verschillende invalshoeken te bekijken en geeft mogelijkheden voor het managen ervan. Vanuit vier denkrichtingen geeft dit inzicht in hoe sociale situaties zich organiseren en georganiseerd worden (Douglas, 1992). De keuzes die mensen maken, hangen af van hoe zij de effecten van hun keuze afwegen. Deze factoren zijn sterk beïnvloed door diepgaande sociale en culturele overtuigingen. Wat deze theorie nuttig maakt, is de koppeling richting het beleid. Door maatregelen te nemen die passen bij de verschillende vier invalshoeken, wordt het pakket van maatregelen sociaal robuust. In het onderzoek van de Winter (2021) worden de uitgangspunten van Cultural Theory toegepast op het idee van de gezonde leefomgeving.
Binnen Cultural Theory staan vier sociaal-culturele denkrichtingen centraal: Het ‘hiërarchisch’, ‘individualistisch’, ‘egalitair’ en ‘fatalistisch’ perspectief (zie figuur 3). Elk van deze denkwijze is binnen zijn eigen veronderstellingen rationeel. Twee factoren maken het onderscheid: Hoe sterk is de invloed van het individu ten opzichte van het collectief? En hoe sterk is de invloed van reguleren ten opzichte van vrijheid? Het resultaat zijn de vier denkrichtingen. Hiërarchisch betekent een sterke voorkeur voor regels en duidelijke autoriteit. Individualistisch betekent vertrouwen in de eigen capaciteit en weinig controle uit handen willen geven. Egalitair betekent waardering voor gemeenschappelijke besluitvorming en collectieve actie. Fatalistisch betekent weinig vertrouwen in gezamenlijke doelen nastreven en acceptatie van het oncontroleerbare. Elke situatie of keuze kan iemand vanuit één van de vier denkrichtingen benaderen. Dit hangt af van de cultuur, ervaringen uit het verleden en overtuigingen van elke persoon. Hierdoor werken maatregelen altijd voor slechts een gedeelte van de mensen (Hartmann, 2012).
Uit het onderzoek blijkt dat de vier denkrichtingen ook bij situaties, zoals het stimuleren van beweeggedrag, rondom gezonde leefomgeving aanwezig zijn. Maatregelen passen meestal sterk binnen één denkwijze en minder binnen de andere denkwijze. Denk bijvoorbeeld aan maatregelen zoals autovrije straten (hiërarchisch), een buurtmoestuin waarin bewoners samenwerken (egalitair), zelfstandig sporten in de openbare ruimte (individualistisch). Maar ook: Niet iedereen zal meer bewegen zinvol vinden (fatalistisch). Om in te spelen op de verwachtingen en wensen van bewoners, is een pakket van maatregelen nodig die op verschillende denkrichtingen aansluit. Hartmann (2012) noemt dit soort pakketten van maatregelen ook wel ‘clumsy solutions’, maar in dit geval dekt sociaal robuust ontwerpen beter de lading. In plaats van perfect binnen één denkrichting passen, wordt er bewust gekozen om gedeeltelijk in meerdere denkrichtingen te passen.
In de masterscriptie van de Winter (2021) stonden twee herinrichtingen van woonstraten centraal. Uit interviews over maatregelen voor een gezondere leefomgeving met bewoners, aannemers en ambtenaren viel op dat deze denkrichtingen relevant zijn. Met name bewoners benoemen situaties en maatregelen die passen in al deze vier denkwijzen. In tegenstelling tot aannemers die vaker egalitaire maatregelen voorstellen en ambtenaren die vaker hiërarchische maatregelen benoemden. Door bewust te zijn van deze denkrichtingen, kunnen professionals hun blik verbreden.
Gedragskennis meenemen
Uit de onderzoeken van de Winter (2021) en van Muijden (2020) kunnen de volgende lessen worden geconcludeerd met betrekking tot het uitwerken van ambities voor een gezonde leefomgeving:
- Neem in beleid en projecten de vier verschillende denkwijzen van de Cultural Theory mee: Hiërarchische, egalitaire, individualistische en fatalistische denkwijzen. En houdt rekening met de drie factoren van individueel gedrag: Attitude, sociale normen en waargenomen gedragscontrole. Zo worden meer sociaal robuuste situaties gecreëerd, die aansluiten op de context van een wijk. Interventies voor een gezonde leefomgeving slagen beter door het stapelen van verschillende type interventies; niet alleen door te focussen op reguleren of bevorderen. Ook moeten interventies passen bij de wijkbewoners. Dit wordt ook ondersteund vanuit empirisch wetenschappelijk bewijs (Xiao e.a., 2022);
- Participeren is op zichzelf ook een sociale praktijk. Sommige bewoners zullen niet aanwezig zijn, maar deze moeten niet vergeten worden. Om diverse geluiden van inwoners te horen, zijn diverse vormen van participatie nodig voor sociaal robuuste input op ambities voor een gezonde leefomgeving (Hartmann, 2012);
- Een gezonde leefomgeving gaat niet om het vinden van een technische oplossing, waardoor de discussie soms kan verzanden in goed of fout. Door de mens centraal te stellen, is de discussie ‘goed’ of ‘fout’ minder relevant. Maatregelen creëren de voorwaarden voor (on)gezond gedrag in de leefomgeving.
Gezonde leefomgeving als gedragsinterventie
Het succes van maatregelen voor een gezonde leefomgeving wordt niet alleen bepaald door bepaalde feitelijke parameters te bereiken, maar hangt sterk af van gedrag en context van de wijk. Gedrag en context zijn op zichzelf weer ontzettend belangrijk bij de gezondheidsuitdagingen van de 21ste eeuw. Door de structuur van gedrag te doorzien, kunnen er logische maatregelen genomen worden om tot een sociaal robuuste gezonde leefomgeving te komen.
De combinatie van de TPB en de Cultural Theory laten zien dat een concrete one-size-fits-all oplossing niet bestaat. Wel laten deze theorieën zien dat er sociaal gezien structuur te vinden is, die aanknopingspunten geeft om interventies op te baseren. Juist het stapelen van verschillende type maatregelen en het zorgen voor aansluiting op de bestaande normen in een wijk zullen het succes van maatregelen bepalen.
Dit artikel is onderdeel van de themareeks gezonde leefomgeving
Milou van Muijden is onderzoeker Gezonde Leefomgeving bij het RIVM. Ze onderzoekt de relatie tussen de leefomgeving en gezondheid bij verschillende projecten.
Esther de Winter is Beleidsadviseur Sociaal Domein - Gezonde Leefomgeving bij de gemeente Oss. Ze houdt zich bezig met verschillende projecten in het sociaal domein waarbij een gezondere leefomgeving wordt gecreëerd.
0 reacties