Hoe groot is uw buurt?

Hoe groot is het gebied dat mensen in gedachten hebben bij het beantwoorden van vragen over hun eigen buurt? Deze buurtaanduiding blijkt veel kleiner te zijn dan de gebieden waarnaar de data doorgaans geaggregeerd worden. Dit leidt niet alleen tot een onterecht beeld van homogeniteit binnen en tussen gebieden, maar kan ook belangrijke gevolgen hebben voor de validiteit van gangbare onderzoeksvragen. De gepercipieerde buurtgrootte en de effecten ervan op onderzoeksbevindingen verdienen derhalve verdere aandacht van alle onderzoekers, zowel binnen de wetenschap als in de beleidspraktijk, die gebruik maken van buurtvragen.

In veel survey-onderzoek wordt respondenten gevraagd naar de beleving van de eigen buurt. In diverse leefbaarheids- en veiligheidsmonitoren en de GSB-monitor worden vragen gesteld als “denkt u dat de buurt waarin u woont de komende jaren vooruit of achteruit zal gaan” en “de mensen in deze buurt kennen elkaar nauwelijks (eens/oneens)” (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2002; Van Diest, 2005). Ook binnen de criminologie zijn vragen als “hoe veilig voelt u zich in uw eigen buurt” en “hoe vaak komt criminaliteit X voor in uw buurt” zeer gangbaar (Sampson e.a., 2002; Taylor & Hale, 1986). Welk gebied mensen in gedachten hebben bij het beantwoorden van de gestelde vragen is doorgaans onbekend. Gegevens uit dergelijk onderzoek worden echter veelal geaggregeerd naar grotere gebieden, zoals vier-cijferige postcodegebieden (pc-4) of de CBS wijk- en buurtindeling. Deze gebieden zijn vastgesteld om administratieve redenen en verschillen sterk in grootte. De gemiddelde oppervlakte van bijvoorbeeld pc-4 gebieden in Nederland is 8,3 km2, terwijl dat van de 25 procent kleinste pc-4 gebieden 1,1 km2 is.

Uit de literatuur over hotspots is bekend dat bepaalde parameterkeuzes enorme verschillen kunnen opleveren in gevonden criminaliteitspatronen (Craglia e.a., 2000). Een pilot van het ministerie van VROM onder vijftig respondenten suggereerde dat de gepercipieerde buurtgrootte nauwelijks groter is dan de eigen directe woonomgeving. De onderzoekers waarschuwden dat door het gebruik van administratieve gebieden voor het verwerken van onderzoeksresultaten een onterecht beeld van homogeniteit van een gebied kan worden geschetst (Wassenberg e.a., 2006). Verschillende indelingen kunnen dus een verschillend patroon opleveren en er is geen reden om aan te nemen dat dit bij veiligheidsbeleving, overlastervaring en andere buurtvragen anders is.

De gepercipieerde buurtgrootte is ook van belang voor de validiteit van onderzoek dat gebruik maakt van buurtvragen. Het is belangrijk dat het onderzoek bijvoorbeeld alléén de perceptie van het voorkomen van bepaalde voorvallen in een gebied meet en dit niet combineert met eigen ideeën over het begrip buurt. De centrale vraag die aan het hier beschreven onderzoek ten grondslag ligt, is dan ook de vraag of de postcodegebieden overeenkomen met de beleving van de respondenten. Hoe groot is de eigen buurt in de beleving van de respondenten? Zijn er grote verschillen tussen respondenten? En waar hangen deze verschillen mee samen?

Figuur 1. Grenzen van de drie onderzoeksgebieden

Een tweetal studies

Tijdens een face-to-face interview met vragen naar overlast in de buurt werd respondenten van twee studies gevraagd om op een plattegrond aan te geven wat zij zélf onder hun buurt verstaan. Bij de eerste studie werd een zwart-wit A3-kopie van een gangbare stadsplattegrond gebruikt met daarop het overgrote deel van de stad. Bij de tweede studie werd gebruik gemaakt van een minder gedetailleerde kaart op A4-formaat waarop voornamelijk het onderzoeksgebied stond afgebeeld (zie tabel 1). De kenmerken van de door de respondenten ingetekende gebieden zijn geanalyseerd met behulp van MapInfo en SPSS. De eerste studie omvatte een willekeurige steekproef van 162 respondenten in twee gebieden binnen een middelgrote gemeente in Nederland. Gebied A is een buurt met een hoge welstand (hoge inkomens, weinig uitkeringen, hoge WOZ-waarde). Gebied B valt deels binnen het stadscentrum en deels binnen één van de aandachtsgebieden van de gemeente, vanwege de voorkomende sociale problematiek, en heeft een gemiddelde tot lage welstand. De tweede studie behelsde een willekeurige steekproef van 270 respondenten in een gebied (C), dat gebied B omsluit en ook een overeenkomstige bevolkingssamenstelling heeft. De grenzen van de drie onderzochte gebieden komen deels overeen met bestaande grenzen, zoals die van postcodegebieden en officiële wijk- en buurtgrenzen. Voor het overige vallen ze zoveel mogelijk samen met natuurlijke scheidslijnen, zoals hoofden waterwegen (zie figuur 1).

Betekenis ‘eigen buurt’

Al tijdens het afnemen van de interviews werd duidelijk dat respondenten het doorgaans niet moeilijk vinden om aan te geven wat ze onder hun eigen buurt verstaan. Men gaf op verschillende wijzen gehoor aan het verzoek: sommigen tekenden een cirkel, anderen arceerden een bepaald gebied met meer of minder duidelijke grenzen, en weer anderen kleurden secuur in welke straten zij tot hun buurt vonden behoren. Slechts bij een enkeling leek echt sprake te zijn van twijfel over de omvang van de buurt. Dit betekent dat het concept “buurt” doorgaans een duidelijke betekenis heeft voor de respondent. Bij de respondenten die hun buurt aangaven door middel van een cirkel is moeilijker vast te stellen hoe de grenzen van hun buurt bepaald worden, dan bij respondenten die zorgvuldig een vlak in het straatplan intekenden. Bij deze laatste groep is overduidelijk dat de eigen buurt bovenal begrensd wordt door wat Lynch (1960) de edges heeft genoemd: waterwegen en hoofdwegen die als afscheiding worden gezien. Landmarks, zoals een kerktoren of het postkantoor, blijken nauwelijks van belang en ook functies van gebouwen of straten spelen geen rol.

Figuur 2. Grenzen van de eigen buurt aangegeven door respondenten in buurt A

Figuur 3. Grenzen van de eigen buurt aangegeven door respondenten in Buurt B

Figuur 4. Grenzen van de eigen buurt aangegeven door respondenten in buurt C

In figuren 1 tot en met 3 zijn de grenzen zoals die door de respondenten zijn aangegeven geprojecteerd in één figuur per onderzoeksgebied. Door de overlap is in deze figuren niet te zien hoe groot de individuele “eigen buurten” zijn, maar wel hoe vaak bepaalde lijnen in het landschap werden aangegeven als begrenzing van de eigen buurt. In figuur 2 (gebied A) valt een grote mate van overeenstemming tussen de respondenten op. De singel in het noordwesten van het gebied en het kanaal, lopend van het oosten naar het zuiden, werden door zeer veel mensen als scheidslijn aangegeven. Verder is veelal gekozen voor de grens van een spoorlijn en een aantal hoofdwegen in het gebied. Ook in gebied B (figuur 3) en gebied C (figuur 4) is duidelijk te zien dat de scheidslijnen veelal samenvallen met waterwegen en hoofdwegen. In gebied B is de overeenstemming echter veel minder groot.

Verschillen tussen gebieden

Uit de data van de eerste studie blijkt dat de omvang van de eigen buurt zoals waargenomen door de respondenten veel kleiner is dan de gebieden waarnaar doorgaans geaggregeerd wordt (zie tabel 1). Terwijl de gemiddelde grootte van de vijf meest centrale postcodegebieden van de onderzochte stad 1,27 km2 is, blijkt de gemiddelde getekende buurtgrootte in deze eerste studie slechts 0,40 km2. Ook blijkt er een enorm verschil te zijn tussen de buurten; in gebied A is de gemiddelde getekende buurtgrootte 0,67 km2, terwijl deze in gebied B niet groter is dan 0,24 km2. De gemiddelde getekende buurtgrootte in gebied C is nog kleiner dan in gebied B, namelijk 0,12 km2. Aangezien gebied B voor een groot deel overlapt met gebied C, lijkt het verschil in gemiddelde buurtgrootte het gevolg van het schaalverschil van de gepresenteerde kaarten. Mogelijk wordt de buurtgrootte die respondenten aangaven, beïnvloed door hoe groot iets op papier er uit ziet en is het zo dat hoe gedetailleerder de kaart, des te kleiner de aangegeven eigen buurt is. Op een minder gedetailleerde kaart zet men wellicht makkelijker een (te) grote cirkel.

Voor de verschillen tussen gebied A en gebied B/C is een aantal verklaringen te geven. Ten eerste is er de architectonische eenheid van de buurt: deze is in gebied A veel groter dan in gebied B/C. Ook de sociaal-economische eenheid lijkt hierdoor groter. Bovendien maken de straatnamen in deze buurt duidelijk dat er een samenhang is binnen de buurt. Als laatste zijn de fysieke grenzen, zoals hoofd- en waterwegen, in gebied A duidelijker.

Tabel 1. Overzicht methode en data

Verschillen tussen respondenten

Uit tabel 1 blijkt dat er ook grote verschillen zijn tussen respondenten binnen een buurt. Deze verschillen blijken nauwelijks samen te hangen met de bekende sociaal-demografische achtergrondvariabelen. In de eerste studie is gevraagd naar geslacht en leeftijd. Gevonden is dat in de aandachtsbuurt B, leeftijd positief correleert met buurtomvang: hoe ouder de respondent, des te groter de aangegeven buurt. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat oudere mensen vaak langer in hun buurt wonen en dat naarmate men ergens langer woont, men een groter gebied tot de eigen buurt gaat rekenen. Dit kon in de tweede studie geverifieerd worden.

In de tweede studie waren meer achtergrondkenmerken van de respondent bekend. Naast leeftijd en geslacht is hier ook gevraagd naar opleidingsniveau, inkomen, hoofdbezigheid, locatie van werkzaamheden, woonduur in de buurt en gepercipieerde sociale cohesie. Slechts één van deze variabelen blijkt samen te hangen met de getekende buurtgrootte: vrouwen beschouwen een kleiner gebied (gemiddeld 0,11 km2) als hun eigen buurt dan mannen (gemiddeld 0,15 km2). Alle andere achtergrondkenmerken vertonen geen samenhang met buurtgrootte. Het is duidelijk dat de verklaring van de individuele verschillen in buurtgrootte elders gezocht moet worden. Aangezien in meer sociologisch georiënteerde studies dergelijke achtergrondkenmerken veelvuldig gebruikt worden als (proxy-)variabelen voor leefstijl, routine activiteiten en mobiliteit, wekt dit enige verbazing (Wittebrood & Nieuwbeerta, 2000).

Kanttekeningen

Het feit dat mensen gemakkelijk aangeven wat zij als hun buurt beschouwen, betekent niet dat de antwoorden op de verschillende buurtvragen ook daadwerkelijk betrekking hebben op precies dat gebied. Bij de vraag “hoe vaak komt criminaliteit X voor in uw buurt?”, kregen de interviewers de indruk dat bij ernstiger vormen van criminaliteit een grotere buurt in gedachten werd genomen dan bij minder ernstige vormen. Men lijkt eerst in de directe omgeving te zoeken naar voorbeelden van bepaald gedrag. Wanneer dat niets oplevert, wordt in een steeds grotere cirkel om het huis gezocht naar de gevraagde vorm van overlast, alvorens een antwoord wordt gegeven. Als het echter inderdaad zo is dat de buurtgrootte varieert, afhankelijk van de gestelde vraag, dan relativeert dit het belang van de grootte van de “eigen buurt” zoals aangegeven door onze respondenten. Tegelijkertijd maakt dit de vraag naar de validiteit van de data alleen maar ingewikkelder.

Het belang van de aangegeven ‘eigen buurt’ wordt ook gerelativeerd door het feit dat de buurtvragen veelal geen absolute antwoordcategorieën hebben. De antwoordcategorieën van bijvoorbeeld de vraag hoe vaak men overlast van daklozen ervaart in de buurt, lopen van ‘altijd’ tot ‘nooit’. Het is waarschijnlijk dat het antwoord dat de respondent geeft, gerelateerd wordt aan de gebiedsgrootte waarop het antwoord betrekking heeft. Heeft men een zeer klein gebied in gedachten, dan zal ‘vaak’ een andere betekenis hebben dan wanneer men de hele stad in gedachten neemt. Toch, iemand die een heel klein gebied in gedachten neemt, zal wellicht moeten concluderen dat tasjesroof hier ‘nooit’ voorkomt, terwijl iemand met een groter gebied in gedachten zal concluderen dat dit ‘soms’ gebeurt. We zouden dus kunnen vermoeden dat een eventuele vertekening vooral aan de ‘soms/nooit’ kant van het antwoordspectrum zitten.

Betekenen de bovenstaande relativeringen dat er dus klakkeloos geaggregeerd kan worden naar grote gebieden? Een tegenwerping kan zijn dat het niet uitmaakt wat de patronen binnen de pc-4 gebieden zijn omdat de onderzoeker toch alleen geïnteresseerd is in de gemiddelden van deze pc-4 gebieden. De aanname is dan dat als we al die kleine gebiedjes bij elkaar optellen, we ook het juiste gemiddelde krijgen. Dit klopt ten eerste alleen als de respondenten evenredig over de buurt verdeeld zijn. Dit is een kwestie van onderzoeksdesign, en hoewel een willekeurige steekproef hier wel aan kan bijdragen zou dit ook moeten worden gecontroleerd. Daarnaast is het van belang dat de gepercipieerde buurten waarover de gegeven antwoorden gaan, ook evenredig verdeeld zijn over de buurt. In dit onderzoek is echter aangetoond dat dit geen vanzelfsprekendheid is. Ook is het van belang dat buurtgrootte niet systematisch wordt beïnvloed door de te meten variabele, zoals veiligheidsbeleving. Daarnaast gaan de antwoorden die worden gegeven niet alleen over subgebiedjes binnen het onderzoeksgebied, maar voor sommige respondenten ook over gebieden buiten dit onderzoeksgebied, bijvoorbeeld over een hele stad. Dit kan ervoor zorgen dat bijvoorbeeld een als onveilig bekendstaand park buiten de buurt toch meegenomen wordt in de overwegingen en zo het totaalbeeld beïnvloedt.

Figuur 5. Hittekaart gepercipieerd voorkomen van hondenpoep in buurt C

Hittekaart

In een poging de validiteit van data over buurten te vergroten kan, zoals in dit onderzoek is gedaan, aan respondenten gevraagd worden wat hun eigen buurt is. Deze kennis kan dan verwerkt worden in de analyse waardoor geen homogene “score” berekend wordt voor het hele gebied, maar een hittekaart ontstaat waarop hotspots in bijvoorbeeld ‘ervaren overlast’ zichtbaar worden. In figuur 5 is bijvoorbeeld te zien dat de overlast van hondenpoep een concentratie kent in twee subgebieden. Deze methode is relatief bewerkelijk. Een andere mogelijkheid is respondenten van te voren te instrueren welk gebied ze in gedachten moeten nemen bij het beantwoorden van de vragen. De vraag of het voor de geaggregeerde data uit maakt of mensen zelf een buurt in gedachten hebben genomen of dat je ze van te voren instrueert waaruit hun buurt bestaat, is onderwerp van een vervolgonderzoek.

Dit artikel verscheen in Rooilijn, 2007, jaargang 40, nummer 2, pp. 90-97.

Author profile
Hendrien is Lector 'LVB en risicovol gedrag' aan de Hogeschool Leiden
Author profile
Gabry is universitair hoofddocent bij de sectie Criminologie van de Erasmus Universiteit en is eigenaar van Recht op Beeld

Literatuur

Craglia, M., R. Haining & P. Wiles (2000) ‘A Comparative Evaluation of Approaches to Urban Crime Pattern Analysis’, Urban Studies, nr. 4, p. 711-729

Diest, M. van (2005) Alkmaarse trends in leefbaarheid en veiligheid; analyse GSB-monitor leefbaarheid en veiligheid; trends 2000-2002-2004, Gemeente Alkmaar

Lynch, K. (1960) The image of the city, Technology Press, Cambridge

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2002) Steden op Stoom; Tussenstand grotestedenbeleid 1994-2002, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, afdeling Grote Stedenbeleid, Den Haag

Sampson, R. J., J.D. Morenoff & T. Gannon-Rowley (2002)Assessing “neighborhood effects”: Social processes and new directions in research’, Annual Review of Sociology, p. 443-478

Taylor, R.B.,& M. Hale (1986) ‘Testing alternative models of fear of crime’, Journal of Criminal Law& Criminilogy, nr. 1, p. 151-189

Wassenberg, F, M. Arnoldus, R. Goetgeluk, F. Penninga & L. Reinders (2006) Hoe breed is de buurt? Typologie van woonmilieus: herkenbaar, bruikbaar en beschikbaar, VROM 5322/Januari 2006, Ministerie van VROM, Den Haag

Wittebrood, K. & P. Nieuwbeerta (2000) ‘Criminal victimization during one’s life course: The effects of previous victimization and patterns of routine activities’, Journal Of Research In Crime And Delinquency, nr. 1, p. 91-122

Author profile
Hendrien is Lector 'LVB en risicovol gedrag' aan de Hogeschool Leiden
Author profile
Gabry is universitair hoofddocent bij de sectie Criminologie van de Erasmus Universiteit en is eigenaar van Recht op Beeld
Artikel gegevens:

1 maart 2007

De tekst en tabellen in deze bijdrage zijn gepubliceerd onder een CC BY-NC-ND licentie. Voor hergebruik van foto’s en illustraties dient u contact op te nemen met Rooilijn.
Whatsapp

Reageer op dit artikel

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.