Integraal ontwerpen door routines en verbeeldingskracht

14 februari 2021

Maatschappelijke uitdagingen als klimaatadaptatie, energietransitie, hittebestrijding of waterafvoer vragen om een slimme inrichting van de grond onder onze steden. Dat vergt een integrale afweging van mogelijkheden en belangen over de grenzen van disciplines heen. 3D-bouwinformatiemodellen en digitale kopieën van de werkelijkheid kunnen dit ondersteunen. Toch is 3D-techniek alleen niet voldoende. Een analyse van de landzijdige werkzaamheden binnen het Capital Programme op Schiphol laat zien dat het organiseren van werkroutines over grenzen heen minstens zo belangrijk is. Het biedt aanknopingspunten voor het verder ontwikkelen van een integrale planningspraktijk van onder- en bovengrond.

Om de ondergrond optimaal te benutten voor het oplossen van uitdagingen die met name de klimaatcrisis ons stelt, is een integrale planning ervan nodig. De specifieke publieke meerwaarde die de ondergrond in potentie kan hebben is echter vaak nergens belegd. Zo bestaat de kans dat de randvoorwaarden die nodig zijn om de ondergrond in te richten ten behoeve van grootschalige en complexe transities, niet gerealiseerd worden. Zelfs in beleidskaders komt het woord ondergrond nauwelijks voor. Dat is op zich begrijpelijk, want bijvoorbeeld een kabel- en leidingenbeleid kan netelige consequenties hebben. Denk aan het reserveren van ruimte in de ondergrond voor extra elektriciteitskabels. Dat lijkt een simpele beleidskeuze die relatief eenvoudig door te voeren is. De consequentie kan echter zijn dat het drinkwaternetwerk verlegd moet worden. Wie gaat dat betalen? En waar komt al die extra elektriciteit vandaan? Ook beleidsmakers kunnen niet op eigen houtje opereren. Het plannen van een toekomstbestendige inrichting van de ondergrond vraagt om vroegtijdige, integrale afstemming tussen verschillende expertisegebieden. Hoe valt dit te realiseren?

Vaak wordt gezocht naar oplossingen op het gebied van techniek en 3D-visualisatie van ondergrondse uitdagingen. Dit artikel laat zien dat dit waarschijnlijk niet voldoende is aan de hand van de projectcasus Schiphol. Deze casus laat zien hoe integrale inrichting van de ondergrond vraagt om verbeeldingskracht; en hoe het organiseren van verbeeldingskracht binnen een tijdelijke projectstructuur baat heeft bij gezamenlijke projectroutines.

De basis voor het artikel vormt promotieonderzoek van de auteur aan de Vrije Universiteit, getiteld Inter-organizational collaboration in the governance of subsurface infrastructure networks. In het kader van dit onderzoek is een etnografische studie gedaan naar de werkpraktijken op verschillende plaatsen in een ondergronds infrastructuurproject. In dit artikel worden voorbeelden besproken van werkpraktijken binnen het Capital Programme op Schiphol. Het Capital Programme is opgericht voor onder andere de bouw van een nieuwe vertrekhal en pier op de luchthaven. De etnografische methode komt uit de antropologie. Onderzoekers dompelen zich daarbij voor een langere periode onder in andermans belevingswereld (Van Maanen, 1988). Gedurende een jaar zijn bijeenkomsten bijgewoond, verdiepende interviews gehouden en meeloopdagen georganiseerd met projectmanagers, assetmanagers en ondergrondexperts die samen werkten aan de bouw van een nieuwe vertrekhal en pier op het terrein van Schiphol.

Geen blanco vel

Hoezeer projecten ook gericht zijn op de toekomst, ze ontkomen er niet aan rekening te houden met de geschiedenis van een plek die zich uit in resten van vroegere infrastructuren die nog begraven liggen in de ondergrond. De geschiedenis van onze gebouwde omgeving staat meestal niet in databases. Deze kennis ligt in de ervaringen van ervaringsdeskundigen. Projectmanagers, asset managers en uitvoerders die werkten aan de bouw van een nieuwe pier en vertrekhal op Schiphol, moesten bijvoorbeeld eerst een parkeergarage slopen. Vervolgens werd het netwerk in de ondergrond vervangen en verlegd. Tijdens het hele proces kwam meer dan dertig jaar Schiphol geschiedenis in beeld. Eén van de projectmanagers licht toe: “We zijn een spiegel voor de bestaande organisatie.” Dertig jaar geleden werkte men nog met papieren tekeningen, en werden er andere eisen gesteld aan de ordening in de ondergrond. Dat verleden toont zich, nu na dertig jaar de grond onder een voormalige parkeergarage wordt open gegraven om hier de benodigde infrastructuur aan te brengen voor de nieuwe vertrekhal”. Dit voorbeeld staat niet op zich: Infrastructuurprojecten zijn in het bijzonder projecten waarbij het beeld van de toekomst wordt gerealiseerd midden in de ruïnes van het verleden (Anand et al., 2018).

Een 3D-visualisatie van het netwerk vertelt dan ook nog niet het hele verhaal dat nodig is voor een gedegen en slim gebruik van de ondergrond. Dat vraagt om een 4D-voorstelling. In een 4D-voorstelling worden de geschiedenis van de plek, de specifieke karakteristieken van het netwerk, de ondergrond én van bovengrondse toekomstscenario’s meegenomen. Hoewel het technisch gezien mogelijk is om in 3D te tekenen (denk aan de 3D-Bouwinformatiemodellen) en de kwaliteit van het netwerk digitaal te monitoren, blijft een belangrijke informatiebron onbenut: de plek waar het netwerk ligt. Hoe vaak wordt er wel niet een netwerk verlegd, niet omdat het oud is, maar omdat het ‘in de weg ligt’ van een gebiedsontwikkeling? Of krijgt het onderhoud te kampen met tegenwerking door de grondwaterstand? Zicht op de ontwikkelingen van een gebied zijn onderdeel van integraal ontwerpen. Zicht op boven- én ondergrondse ontwikkelingen.

Daarbij maakt het een enorm verschil of het netwerk dat vervangen wordt ligt begraven onder een weiland, of dat het onder het multimodale knooppunt van een internationale luchthaven ligt. In beide gevallen kunnen lokale stakeholders enorme invloed hebben op de slagingskans van het project, maar ook op de risico’s van de uitvoering. Als het gaat om een toekomstbewust ontwerp, is het natuurlijk ook belangrijk om te weten hoe het specifieke gebied waar het netwerk zich bevindt zicht gaat ontwikkelen. Staat er in de nabije toekomst een verbouwing gepland?

Kortom: Het inrichten van de ondergrond vraagt om een 4D-voorstellingsvermogen van de ligging en de diepte van het netwerk en de ondergrond en van de geschiedenis én de toekomst van een specifieke plek. Techniek kan helpen informatie te bundelen en te monitoren, maar integraal ontwerpen gaat bij uitstek ook over afstemmen en samenwerken.

De bouwplaats in november 2018 (foto: BAM Infra)

Verbeeldingskracht en routines

Hoe wordt integrale samenwerking georganiseerd? Informatie verzamelen is nog maar het begin van een integraal ontwerp realiseren. Informatie moet ook gaan leven en betekenis krijgen in de hoofden van betrokken partijen. In de Schipholcasus bleken inter-organisationele routines daar belangrijk aan bij te dragen.

In de Schipholcasus werd een informele wekelijkse meeting opgericht, speciaal om de werkzaamheden in de ondergrond af te stemmen. Tijdens dit overleg werden de werkzaamheden van de komende weken besproken. Het overleg was er puur op gericht om alle kennis over de specifieke ondergrond waarin gewerkt wordt, bij elkaar te brengen, over de grenzen van organisaties heen. Wekelijks kwamen projectmanagers, assetmanagers, beheerders en uitvoerders samen. Herhaaldelijk bespraken ze de voortgang en voorbereidingen van werkzaamheden in de ondergrond. Ze ondersteunden dit altijd met beeldmateriaal: tekeningen van het ontwerp of de huidige situatie ontbraken bij geen enkel overleg. Het wekelijks overleg bracht zo een nieuwe informele routine op gang: professionals wisselden uit hoe zij de inrichting van de ondergrond voor zich zagen.

Het structureel samenbrengen van verschillende expertgroepen stimuleert een gemeenschappelijke beeldvorming van de lokale ondergrond. Sommige van de deelnemers aan het overleg hebben meer dan dertig jaar ervaring op het terrein en zijn ‘buiten’ begonnen. Hun ervaring is dan ook niet alleen gebaseerd op technische kennis of de 2D informatie over de ondergrond. Zij brengen kennis en ervaringen mee die aanvullend zijn aan wat de moderne technieken zoals grondradars en proefsleuven probabilistisch in kaart brengen. Zij zien niet alleen wat er wél, maar ook wat er niet op de tekening staat. Hun impliciete kennis is van grote meerwaarde voor het realiseren van een integraal ontwerp. De meerwaarde van verbeeldingskracht komt overigens niet alleen in de operatie van pas, maar is ook van belang op managementposities. In een verdiepend interview vertelde de projectleider van het ondergrondse project hoe hij eigenlijk al sinds zijn opleiding anders naar een 2D tekening is gaan kijken. “Ik zie het hele plaatje voor me, in 3D” vertelde hij. En die vaardigheid is nodig, om ook anderen – die zo’n tekening niet gewend zijn te lezen – een beeld te laten vormen van de plannen binnen het project.

Het organiseren van verbeeldingskracht via een structurele overlegroutine hielp op Schiphol om een gezamenlijke taal en beeldvorming te ontwikkelen. Dit sluit aan bij hoe verbeeldingskracht vanuit de wetenschappelijke theorie wordt beschreven: als een relationeel, lichamelijk proces (Ingold, 2000). Hoewel ieder zich een beeld vormt voor zijn of haar eigen geestesoog, komt dat beeld tot stand in relatie tot iemands eigen ervaring, andermans verhalen en de directe waarneming (Ingold, 2000). Dit proces heeft baat bij routine: de routine creëert een ritme waarbinnen een bepaalde mate van voorspelbaarheid kan ontstaan die professionals ruimte geeft om aandacht te hebben voor complexere uitdagingen (Quick & Feldman, 2014). Daarnaast helpt het herhaaldelijk samenkomen om een gemeenschappelijk doel concreet als uitgangspunt te maken en te hanteren om afwegingen en prioriteiten te stellen. Zelfs een tijdelijk project ontwikkelt zo een bepaalde interne logica, een organisatiecultuur die helpt beslissingen te nemen (Van Marrewijk, 2007). Zo zien we professionals in projecten informeel toe werken naar een integrale inrichten van de ondergrond: voorbij 2D, richting 4D.

Inspectie van rioolleiding, oktober 2018 (foto: BAM Infra)

Leren van Schiphol

Wetende dat integraal samenwerken in de inrichting van de ondergrond nog enigszins pionieren is: wat kunnen we leren van de Schipholcasus? Allereerst: laat techniek ondersteunend zijn aan het vormgeven van gemeenschappelijke verbeeldingskracht. 3D BIM-modellen (bouwinformatiemodellen), proefsleuven, grondradars en digital twins (digitale kopieën van de werkelijkheid): er zijn genoeg technieken ontworpen om inzicht te krijgen in de onzichtbare grond onder onze steden maar ze zijn niet voldoende. Ontwerpers moeten ook gevoel krijgen voor de omgeving waar ze in werken. Dat kan bijvoorbeeld door vroegtijdig in de ontwerpfase een gemeenschappelijke schouw te laten plaatsvinden, om kennis te nemen van de bewoners en gebruikers van het netwerk, de groenvoorziening, de tuinhekjes en andere karakteristieken van zowel de boven- als ondergrond. Hierbij hoort ook de geschiedenis van die plek. Het ontwerp zoveel mogelijk inpassen in de realiteit buiten vraagt om meer dan alleen het verzamelen van coördinaten. Ja, dit is een investering vooraf, maar die loont: zo voorkom je onrealistische plannen en kostbare, tijdrovende wijzigingen in latere stadia.

Ten tweede kan het helpen om samenwerken te ondersteunen met informele routines. In feite vraagt integrale samenwerking om een cultuur- en gedragsverandering. Dat kost tijd. Routines bieden houvast en voorspelbaarheid, waardoor onze aandacht zich kan richten op het oplossen van complexere vraagstukken (Quick & Feldman, 2014). Bovendien verankert een routine structurele uitwisseling tussen afdelingen en organisaties die zich momenteel vaak slechts incidenteel tot elkaar verhouden. Een voorbeeld: Omgevingsvisie en Omgevingswet zetten gemeentes nadrukkelijker aan zet om complexe transities in gang te zetten door praktische, toepasbare beleidskaders en procedures te formuleren. Het gevaar is dat deze plannen de uitvoering niet bereiken, omdat er geen (structureel) contact is tussen de operationele en strategische lagen in de organisatie. Organiseer een levendige verbinding tussen toekomstige vergezichten en de dagelijkse uitvoeringspraktijk. Overleg maandelijks, zo niet wekelijks, met uitvoerders en beheerders. Zij hebben de kennis van buiten die nodig is om zicht te krijgen op de onzichtbare, lokale grond onder onze steden. Deze informele routines geven de verschillende organisaties en experts bovendien de gelegenheid om iets gezamenlijks op te bouwen.

Tot slot: bespreek herhaaldelijk en zo concreet mogelijk wat de urgentie is van de samenwerking om het project te realiseren. De Nationale Omgevingsvisie schetst de toekomst van Nederland in 2050: de potentie voor circulaire energieclusters, een gezonde leefomgeving met schoon water, schone lucht en een schone bodem. Dit zijn heldere doelen, maar om ze concreet te maken, is regelmatige afstemming nodig, ook tussen partijen die nu nog in verschillende werelden lijken te opereren: de bodemexperts en ondergrondexperts. Als we ze niet koppelen aan kansen in de nabije toekomst bestaat het risico dat deze vergezichten hun manifestatie missen.

Onderzijde viaduct, mei 2020 (foto: Schiphol)

Publieke meerwaarde van integraal werken

Projecten geven in de huidige praktijk de facto vorm aan de inrichting van de ondergrond. Ze hebben echter een bredere invloedssfeer die projectbelangen overstijgt. Projecten zoals het Capital Programme hebben invloed op de bredere maatschappelijke transities. Ook op kleinere schaal zien we dat terug: als het gemeentes niet lukt om een wijk aardgas vrij te maken, is de kans klein dat dit de maatschappij uiteindelijk wel lukt. Integraal, toekomstbestendig inrichten van de ondergrond is daarom niet alleen goed voor het behalen van projectdoelstellingen: het is ook een publiek belang.

Een integraal, toekomstbestendig ontwerp van kabels en leidingen is sterker wanneer de kwaliteit van de specifieke ondergrond én bodem in beeld worden gebracht. Onder experts wordt het woord ondergrond gebruikt om te verwijzen naar het bed aan kabels en leidingen onder onze steden. Wie het heeft over de bodem spreekt over een levende omgeving: grondwater, bodemdaling en de zuurgraad van de grond beïnvloeden de levensduur van het ondergrondse netwerk. Bodemkwaliteitszorg is geen expliciete doelstelling van een ondergronds infra-ontwerp. Terwijl een gezonde bodem het begin is van een groene stad. Bomen zijn vaak een probleem voor kabels- en leidingentracés, maar werken als buffer tegen temperatuurstijging. Vervuilde grond is niet alleen onhandig voor de doorlooptijd van een project. Een gezonde bodem kan drinkwater leveren (SKB, SIKB, Bodem +). De ondergrond waar netbeheerders in werken en de bodem waar bodemexperts in werken liggen in dezelfde fysieke omgeving. Het verbinden van die werelden is in het belang van projectbeheersing (minder risico op vertraging of extra saneringskosten) én biedt mogelijkheden om maatschappelijke transities te realiseren: klimaat adaptieve, hittebestendige steden kunnen niet zonder elektriciteit, water of bomen.

Toekomstbestendige inrichting van de ondergrond zal zomaar eens een randvoorwaarde kunnen zijn om maatschappelijke transities te realiseren. De kennis en kunde is aanwezig, binnen projectorganisaties maar ook onder beheerders en uitvoerders om van integraal organiseren met de ondergrond de nieuwe norm te maken. Ook buiten Schiphol zien netbeheerders en gemeentes de voordelen van integraal ontwerpen in de ondergrond. Maatschappelijke transities op het gebied van energie en klimaat zouden integraal ontwerpen gezamenlijke urgentie moeten geven.

Dit artikel is onderdeel van het themanummer ‘Ruimte en ondergrond’, zie het inleidende artikel ‘De ondergrond terug op de ruimtelijke agenda‘.

Author profile
Evelijn is promovenda aan de Vrije Universiteit bij de afdeling Organisatiewetenschappen

Evelijn Martinius is a doctoral researcher at the department of organization studies at the Vrije Universiteit. Her work focuses on the socio-materiality of work. Specifically, she is interested in collaboration between organizations, in planning, designing & constructing resilient infrastructures located in the underground.

Evelijn holds a research master from Utrecht University, in Public Administration and Organizational Sciences, and a bachelor in Political Science from Vrije Universiteit.

Literatuur

Anand, N., Gupta, A., & Appel, H. (2018) The promise of infrastructure. Durham: Duke University Press

Ingold, T. (2000) The perception of the environment: essays on livelihood, dwelling and skill. London and New York: Routledge

Quick, K. S., & Feldman, M. S. (2014) ‘Boundaries as junctures: Collaborative boundary work for building efficient resilience’, Journal of Public Administration Research and Theory, jg. 24, nr. 3, p. 673-695

SKB, SIKB, Bodem+ (zonder datum) Beloften van de bodem, www.sikb.nl/doc/downloads/kennismanifest.pdf

Van Maanen, J. (1988) Tales of the Field. On Writing Ethnography, Chicago: The University of Chicago Press

Van Marrewijk, A. H. (2007) ‘Managing project culture: The case of Environ Megaproject’ International Journal of project management, jg. 25, nr. 3, p. 290-299

Author profile
Evelijn is promovenda aan de Vrije Universiteit bij de afdeling Organisatiewetenschappen

Evelijn Martinius is a doctoral researcher at the department of organization studies at the Vrije Universiteit. Her work focuses on the socio-materiality of work. Specifically, she is interested in collaboration between organizations, in planning, designing & constructing resilient infrastructures located in the underground.

Evelijn holds a research master from Utrecht University, in Public Administration and Organizational Sciences, and a bachelor in Political Science from Vrije Universiteit.

Artikel gegevens:

14 februari 2021

De tekst en tabellen in deze bijdrage zijn gepubliceerd onder een CC BY-NC-ND licentie. Voor hergebruik van foto’s en illustraties dient u contact op te nemen met Rooilijn.
Whatsapp

Reageer op dit artikel

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.