Door de complexiteit van transitieopgaven in de maatschappij wordt de onzekerheid en onvoorspelbaarheid in gebiedsontwikkeling steeds groter. Gebiedsontwikkeling is daarmee een ingewikkeld proces zonder een duidelijk begin- en eindpunt. Dit artikel betoogt dat leren de kern van dat proces is, en schetst daarom een perspectief op ‘lerende gebiedsontwikkeling’. Lerende gebiedsontwikkeling heeft de potentie in zich om zowel het proces als het resultaat van gebiedsontwikkeling weerbaarder en veerkrachtiger te maken. Dit zal door verder onderzoek en voorbeelden uit de praktijk verder uitgewerkt moeten worden. Onderzoekers en praktijkprofessionals worden daarom uitgenodigd om bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van dit perspectief.
Na de financiële crisis van 2008 brak er voor gebiedsontwikkelaars een tijd van reflectie aan: was de gevestigde aanpak van gebiedsontwikkeling nog wel passend onder de nieuwe omstandigheden? De nadruk kwam – tijdelijk – te liggen op organische gebiedsontwikkeling, waarmee grote voorinvesteringen werden afgewend en er ruimte ontstond voor lokale initiatieven. Radicale veranderingen in de aanpak van gebiedsontwikkeling zijn echter achterwege gebleven: In veel opzichten lijkt gebiedsontwikkeling van nu nog veel op die van voor 2008. Door de complexiteit van maatschappelijke transitieopgaven, zoals bijvoorbeeld klimaatadaptatie en de energietransitie, wordt het vakgebied opnieuw uitgedaagd. De huidige omstandigheden vragen om een integrale en meervoudige aanpak en om het stapelen van ambities. Maar in het vakgebied groeit het besef dat we er met de huidige aanpak van gebiedsontwikkeling vaak niet in slagen om dat te realiseren. Daarmee wordt de aanpak van gebiedsontwikkeling zelf onderdeel van de transitieopgave (Peek, 2015). Een beter begrip van experimenteer- en leerprocessen kan helpen om tot innovaties te komen in de aanpak van gebiedsontwikkeling, zodat die beter aansluit op de complexiteit van de huidige transitieopgaven.
Transitieopgaven in de maatschappij
Klimaatadaptatie en de energietransitie zijn voorbeelden van grote transitieopgaven die op onze steden en op onze maatschappij afkomen. Ook de circulaire economie en de toenemende polarisatie in de samenleving passen in dat rijtje. Het besef groeit dat dergelijke transitieopgaven te groot en te complex zijn om binnen een enkele sector of professionele discipline aan te pakken. Omdat veel transitieopgaven directe impact hebben op de gebouwde omgeving geldt dit ook voor gebiedsontwikkeling. In de plan- en besluitvorming moet voldoende flexibiliteit worden gecreëerd om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen, veranderende inzichten en technologische innovaties. Het is dus de uitdaging om de onzekerheid en de onvoorspelbaarheid te omarmen en om daarbij, in de geest van de nieuwe Omgevingswet, de creativiteit en het organiserend vermogen van de lokale gemeenschap te benutten.
De onzekerheid en onvoorspelbaarheid in gebiedsontwikkeling vraagt om heldere ambities en om adaptieve plan- en besluitvorming. Volledig ingevulde masterplannen en meeslepende eindbeelden passen daar niet bij. Van gevestigde partijen wordt daardoor bereidheid gevraagd om dingen anders te doen: Bereidheid om leidende inzichten en kaders ter discussie te stellen of zelfs los te laten (Verdaas, 2019). In veel gevallen zullen publieke en private professionals over de eigen sectorale en disciplinaire grenzen heen moeten stappen om samen met lokale stakeholders te zoeken naar integrale en meervoudige oplossingen in complexe transitieopgaven. Dit vraagt om vergaande samenwerking tussen sectoren en disciplines en tussen onderzoek, praktijk en lokale stakeholders. Samen experimenteren en met en van elkaar leren kan zorgen voor innovaties in de aanpak van gebiedsontwikkeling. Des te meer nu er een tweede generatie aan transitie-experimenten ontstaat. Niet vanuit de niche, – zoals vaak in organische gebiedsontwikkeling -, maar vanuit het hart van het regime, met een leidende rol voor lokale overheden (Grin, 2020).
Leren van leren
Voordat er verder wordt ingegaan op experimenteren en leren in gebiedsontwikkeling is het goed om eerst wat leertheorie te introduceren. De Amerikaanse bedrijfskundige Chris Argyris leert ons dat mensen via enkelslag (single-loop) leren verbeteren in hun werk aanbrengen zonder daarbij de leidende inzichten en kaders ter discussie te stellen. Via dubbelslag (double-loop) leren kunnen mensen tot verandering van onderliggende inzichten en kaders komen (Argyris, 1992; Argyris & Schön, 1978). Vanuit het perspectief dat de huidige onzekerheid en onvoorspelbaarheid van transitieopgaven vraagt om radicale veranderingen in de aanpak van gebiedsontwikkeling is ook het werk van de Finse ontwikkelingspsycholoog Yrjö Engeström interessant. Engeström is de grondlegger van de derde generatie activiteitentheorie (Engeström, 1987). Kern van de activiteitentheorie is dat mensen hun leven – en dus hun werk – organiseren in activiteiten. Door bestaande activiteiten te veranderen of nieuwe activiteiten te ontwikkelen kunnen nieuwe vormen van functioneren worden bereikt. Als dat gebeurt is er sprake van dieper leren, ofwel expansief leren in de activiteitentheorie (Engeström, 2015).
Volgens Engeström worden activiteiten vooral veranderd of vernieuwd wanneer er fricties optreden in een bestaand systeem. In gebiedsontwikkeling kan hierbij worden gedacht aan inzichten die achterhaald zijn of instrumenten en werkwijzen die niet meer voldoende functioneren. Vaak worden fricties in een gebiedsontwikkeling zoveel mogelijk vermeden om de voortgang niet te belemmeren. Engeström laat echter zien dat fricties ook constructief kunnen worden ingezet om dieper te leren en te veranderen. Dit lukt vooral wanneer er bij gevestigde partijen ook bereidheid is om dingen anders te doen. Voordat nieuwe activiteiten gemeengoed worden gaat daar vaak een fase van experimenteren en leren aan vooraf. Succesvolle experimenten in de niche leiden echter niet vanzelfsprekend tot een systeemverandering (Potjer, 2019). Idealiter vindt experimenteren, leren en innoveren daarom altijd plaats in de interactie tussen het individu, de organisatie waar hij of zij deel van uitmaakt en de institutionele wereld van het systeem.
Hoewel het belang van leren als een vaardigheid in het vakgebied vaker is benadrukt (Bertolini, 2011; Daamen, 2011), wordt er zelden vanuit een theorie van leren gekeken naar het (een) gebiedsontwikkeling. Een uitzondering is het onderzoek van De Hoog en Daamen (2013) naar leerprocessen in de gebiedsontwikkeling van HafenCity in Hamburg, waarbij zij gebruikmaken van de leertheorie van Knud Illeris (2007). De Hoog en Daamen proberen leerprocessen bloot te leggen door te kijken naar veranderingen in de opeenvolgende masterplannen voor HafenCity. Zij concluderen dat er in de aanpassing van masterplannen vooral sprake is van enkelslag leren (of in de woorden van Illeris assimilatief en accomodatief leren). Nieuwe kennis wordt in HafenCity vooral opgedaan door het organiseren van internationale studiereizen en expertmeetings. Het wordt niet duidelijk of er in HafenCity ook sprake is geweest van dieper leren en of dat leidende inzichten en kaders zijn veranderd. Het is zeker niet uit te sluiten dat dit wel is gebeurd omdat men in HafenCity heel bewust omgaat met leerprocessen en daar veel geld, tijd en energie in wordt gestoken (De Hoog & Daamen, 2013). Welke rol ‘diepe leerprocessen’ spelen in (een) gebiedsontwikkeling blijft daarmee vooralsnog een onbeantwoorde vraag.
Stepping Out
Kennis over experimenteren en leren is in gebiedsontwikkeling (nog) geen onderdeel van de dagelijkse praktijk. Het door NWO gesubsidieerde Stepping Out project beoogt om meer inzicht te bieden in onderliggende leerprocessen in gebiedsontwikkeling en die leerprocessen ook verder te brengen. Daarvoor gaat een consortium van TU Delft, Universiteit van Amsterdam en Hogeschool Rotterdam de komende jaren actie-onderzoek uitvoeren in twee grote gebiedsontwikkelingen, namelijk Amsterdam Haven-Stad en Rotterdam Makers District. In zulke grote gebiedsontwikkelingen komen diverse transitieopgaven – zoals klimaatadaptatie, de energietransitie en de mobiliteitstransitie – samen. Het is voor professionals uit betrokken sectoren en disciplines zaak om op een effectieve en constructieve manier om te gaan met de complexiteit van de opgaven. Uit het onderzoek in de twee living labs kunnen vervolgens lessen worden getrokken die breder toepasbaar zijn.
Beide gebieden hebben een goede basis om hier gedegen onderzoek naar te doen. Zo is Haven-Stad een van de casussen in het Koppelkansen project. In Koppelkansen werken Gemeente Amsterdam en nutsbedrijven Liander (netbeheerder) en Waternet (drinkwater en afvalwaterzuivering) samen om de ambities op het gebied van klimaat, energie en circulariteit integraal aan te pakken. De partijen in het Koppelkansen project zijn zich bewust van de onbekwaamheid als het aankomt op het realiseren van een integrale en meervoudige aanpak (Naus, 2018). In bredere zin gaat Koppelkansen daarom over het tot stand brengen van innovatieve vormen van samenwerking tussen actoren om uiteindelijk een systeemverandering te bevorderen. Met en van elkaar leren wordt op een wetenschappelijk gegronde manier ingezet, waarbij leren vooral plaatsvindt in de interactie tussen professionals en een team van onderzoekers (Grin, 2020). De ambitie is om Koppelkansen ook in te zetten in de bredere gebiedsontwikkeling van Haven-Stad. De mogelijkheden daarvoor liggen voor een groot deel nog open.
In Rotterdam heeft de jarenlange en intensieve samenwerking tussen Gemeente Rotterdam en het Havenbedrijf geresulteerd in een gedeelde visie op de doorontwikkeling van de oude havengebieden RDM en Merwe-Vierhavens (M4H) als het Rotterdam Makers District. Nieuwe synergie tussen haven en stad wordt gevonden in het realiseren van een innovatiemilieu, waarin naast woningbouw ook ruimte voor de nieuwe maakindustrie wordt gerealiseerd. Het doel van het innovatiemilieu is om zowel de economie van de stad als die van de haven te vernieuwen en te verbreden. Omdat M4H nog aan het begin van de transformatie staat is het maken van zo’n innovatiemilieu, ofwel de gebiedsontwikkeling, zelf onderdeel van het innoveren (Peek & Stam, 2019). Door de ontwikkeling van het Makers District – deels – buiten beide partijen in een gezamenlijk programmabureau onder te brengen ontstaat er ruimte om te experimenteren en te leren. De actieve en betrokken lokale gemeenschap van met name ondernemers levert daar ook een grote bijdrage aan.
Ruimte voor verandering
Het regime (het bestaande, dominante systeem dat een bepaald maatschappelijk doel dient, bijvoorbeeld de energie- of voedselvoorziening) en de niche (een kleinschalige, afgeschermde plek waar nieuwe ideeën kunnen worden uitgeprobeerd zonder dat die direct in het systeem passen) zijn belangrijke begrippen in de transitieliteratuur. Tegenwoordig is er ook meer aandacht voor netwerken en plekken waar de niche en het regime elkaar raken. Het niche-regime onderscheid doet niet altijd recht aan het feit dat steeds meer regime-partijen werken aan een systeemverandering. Dit is wat Grin (2020) observeert als ‘tweede generatie transitie-experimenten vanuit het hart van het regime’, waarin de lokale overheid vaak een leidende rol heeft. Beers en Loorbach (2020) benoemen het belang van een transition space, een plek tussen niche en regime waar verschillende actoren, verbonden door een praktijkopgave, nieuwe samenwerkingsmogelijkheden kunnen ontdekken. Zo’n transition space kan ontstaan wanneer gevestigde regime-partijen zich uitspreken over de noodzaak van een bepaalde transitie (Beers & Loorbach, 2020). In zekere zin kunnen Koppelkansen en Makers District, hoewel zeer verschillend qua achtergrond en insteek, als een transition space worden gezien: Het initiatief ligt bij regime-partijen terwijl de uitvoering van de praktijkopgave zich aan de rand van het regime bevindt.
Een eerste waarneembare verandering ligt in het belang dat wordt toegekend aan monitoring en evaluatie, zowel in Haven-Stad als in Makers District. Wanneer de gebiedsontwikkeling is omgeven door onzekerheid en onvoorspelbaarheid ligt het niet voor de hand om het toekomstige eindbeeld volledig in te kleuren. In Haven-Stad wordt de onzekerheid en onvoorspelbaarheid omarmd door monitoring – op basis van data – in te zetten als een dashboard dat de overheid vertelt of het tijd is om bij te sturen, extra gas te geven of af te remmen (Verhoeven, 2019). In M4H wordt hier op een vergelijkbare manier mee geëxperimenteerd (Stam, Peek & Chan, 2020). Monitoring lijkt daarmee een belangrijk instrument te zijn om grip te houden op de transitieopgaven in de gebiedsontwikkeling wanneer een duidelijk eindpunt ontbreekt. De uitdaging daarbij is om monitoring en evaluatie niet alleen in te zetten om te reflecteren op de voortgang en prestaties, maar ook – als een soort dubbelslag leren – op de ingezette koers en de onderliggende ambities (Peek & Stam, 2019).
Naar lerende gebiedsontwikkeling
Hoewel aan de observaties in Haven-Stad en Makers District nog geen harde conclusies verbonden kunnen worden, lijken adaptieve plan- en besluitvorming en monitoring en evaluatie in ieder geval belangrijke ingrediënten van lerende gebiedsontwikkeling te zijn. Ook de mate van betrokkenheid van de lokale gemeenschap speelt een rol. Maar de bereidheid van gevestigde regime-partijen om dingen anders te doen als de transitieopgave daarom vraagt lijkt voor nu het belangrijkste ingrediënt te zijn. Dit sluit aan bij wat Engeström ons leert, namelijk dat dieper leren vooral kan plaatsvinden als er bij partijen een intrinsieke motivatie is om te veranderen. Open staan voor verandering en vernieuwing is dus nodig om tot innovaties in de aanpak van gebiedsontwikkeling te komen.
Zoals eerder gesteld zal een perspectief op lerende gebiedsontwikkeling door verder onderzoek en voorbeelden uit de praktijk verder ingevuld en uitgewerkt moeten worden. Voor leertheorie bouwt dit artikel op het werk van Argyris en Engeström, maar vanzelfsprekend is de literatuur over leren veel breder en zijn hier mogelijk nog meer bruikbare inzichten uit te halen. Vanuit het idee dat de aanpak van gebiedsontwikkeling zelf onderdeel is van de transitieopgaven, biedt ook de transitieliteratuur vanzelfsprekend bruikbare handvatten. Zeker nu er meer aandacht is voor de interactie tussen de niche en het regime. Het Stepping Out project is een mooie stap om leren in gebiedsontwikkeling verder te onderzoeken. Wanneer we experimenteren en leren in gebiedsontwikkeling omarmen, heeft dit potentie om zowel het proces als het resultaat van (een) gebiedsontwikkeling weerbaarder en veerkrachtiger te maken. Wat betreft het proces uit zich dit in het vermogen om in de plan- en besluitvorming in te spelen op nieuwe ontwikkelingen, veranderende inzichten en technologische innovaties. Ook wordt het zichtbaar in gestage voortgang, ook in tijden van crises (Peek & Stam, 2019). Wat betreft het resultaat uit het zich in integrale en meervoudige oplossingen voor complexe transitieopgaven, die bijdragen aan een veerkrachtige stad. Maar, zoals eerder gesteld, schetst dit artikel slechts een eerste aanzet voor een perspectief op lerende gebiedsontwikkeling, dat door verder onderzoek en voorbeelden uit de praktijk verder ingevuld en uitgewerkt moeten worden. Onderzoekers en praktijkprofessionals worden daarom van harte uitgenodigd om bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van dit perspectief.
Kees Stam (c.stam@hr.nl) is PhD-kandidaat bij TU Delft en Hogeschool Rotterdam en is als onderzoeker verbonden aan het Programmabureau M4H van Gemeente Rotterdam en Havenbedrijf Rotterdam N.V.
Ik moest bij dit interessante artikel toch ook wel heel erg denken aan de werkwijze met de proeftuinen aanpak van Programma Aardgasvrije Wijken. Waarin al deze door jullie genoemde aspecten van een lerende gebiedsontwikkeling samen komen. Graag maak ik hierover een afspraak om te kijken hoe we deze inzichten kunnen toepassen bij gezamenlijk leerproces tussen gemeenten, markt en bewonersinitiatieven.
Mooi artikel, als eerste stap in Stepping Out! Kees Stam succes bij “ons” van Rotterdam Makers District 😉