Ondanks dat er steeds meer aandacht is voor diversiteit en inclusie in de samenleving zijn er nog steeds groepen, waaronder jonge vrouwen een van de belangrijkste, die zich niet altijd welkom en veilig voelen in de buitenruimte. Recent onderzoek over dit onderwerp krijgt veel aandacht in gemeenteraden, kranten en op nationale radio. Het is dus een onderwerp dat maatschappelijk leeft, maar hoe we deze vrouwen bij stedelijk ontwerp kunnen betrekken blijkt in de praktijk nog niet zo gemakkelijk.
Op 20 juni 2024 hebben onderzoeksprogramma Pointer en het Algemeen Dagblad aandacht gevraagd in hun tv-uitzending (Pointer, 2024) en nieuwsartikel (Chavannes e.a., 2024) voor het grote percentage van vrouwen dat zich onveilig voelt in de openbare ruimte. De cijfers spreken voor zich: maar liefst 7400 vrouwen geven aan zich onveilig te voelen op 8100 plekken door heel Nederland. De belangrijkste plekken zijn ov-knooppunten (o.a. stations, 91% voelt zich onveilig), uitgaansgelegenheden (74%) en parken (90%). Ons eigen onderzoek in Rotterdam (Schram e.a., 2024), met een specifieke focus op jonge vrouwen, onderschrijft dezelfde conclusies en verscheen onder andere in Dagblad Trouw (Schram & Slingerland, 2024). Het daarop volgende publieke debat illustreert de maatschappelijke relevantie van dit onderwerp.
De openbare ruimte wordt gezien als een ‘third space‘ (Oldenburg & Brisset, 1982), de derde belangrijke omgeving, naast thuis en werk of school, in het leven van jongeren (Matthews e.a., 2004). Jongeren gebruiken de openbare ruimte als plaats voor interactie met bekenden en minder bekenden en als plek waar ze zich aan het zicht van volwassenen kunnen onttrekken. Het gedrag dat jongeren vertonen en zien bij anderen in de openbare ruimte draagt bij aan hun identiteitsvorming. De openbare ruimte dient dus voldoende gelegenheden te bieden aan jongeren voor interactie en experiment.
Op basis van de cijfers van 2023 van de Rotterdamse veiligheidsmonitor zien we echter dat het percentage jonge vrouwen tussen de 18-25 jaar dat zich onveilig voelt in de openbare ruimte twee keer zo hoog is als het percentage mannen van dezelfde leeftijd. Adolescente meiden voelen zich niet altijd welkom en veilig. Dit wordt veroorzaakt door sociale omstandigheden, zoals straatintimidatie (Fischer & Vanderveen, 2021), maar ook door de fysieke inrichting van de openbare ruimte, bijvoorbeeld voorzieningen die voornamelijk jongensactiviteiten stimuleren (Doff & Snel, 2022). Welke interventies in de openbare ruimte kunnen bijdragen aan het vergroten van het veiligheidsgevoel van jonge vrouwen?
Rotterdams onderzoek in opdracht van de Kenniswerkplaats Leefbare Wijken
In opdracht van de Kenniswerkplaats Leefbare Wijken, een samenwerking tussen de Gemeente Rotterdam en de Erasmus Universiteit, hebben wij in Rotterdam-Zuid onderzocht wat er nodig is om het veiligheidsgevoel van vrouwen in de openbare ruimte te vergroten. De resultaten zijn gebundeld in de publicatie Ruimte voor meiden op Zuid (Schram e.a., 2024) en op 9 april 2024 gepresenteerd aan beleidsmakers, onderzoekers, ontwerpers en bewoners van Rotterdam.
Uit eerder onderzoek naar veiligheidsbeleving en gebruik van de buitenruimte (Fischer & Vanderveen, 2021) blijkt dat er te weinig aandacht is voor tienermeiden tussen de 12-18 jaar. Ons onderzoek is daarom gestart met een meta-analyse van de literatuur specifiek gericht op vrouwen tussen de 12-18 jaar en de factoren die hun gevoel van veiligheid in de buitenruimte beïnvloeden. Deze factoren zijn grofweg in drie thema’s op te delen: de directe omgeving (bv. aanwezigheid van anderen in de openbare ruimte en de inrichting), de maatschappij (bv. gendernormen en beeldvorming), en persoonlijk (bv. eerdere ervaringen en sociaal-demografische achtergrond).
De bevindingen uit het literatuuronderzoek zijn aangevuld met 25 straatinterviews met meiden en vrouwen tussen de 12-30 jaar. Interviews zijn afgenomen op verschillende locaties in Rotterdam-Zuid door meiden van Chicks and the City (CATC). CATC is een Rotterdamse stichting waar meiden mediaproducties maken over onderwerpen die hen bezighouden. Doel van de straatinterviews is de factoren die uit de literatuur naar voren zijn gekomen te testen binnen de Rotterdamse context en specifieke plekken op Zuid in beeld te brengen waar deze factoren zich volgens meiden zelf vooral voordoen. Het ruwe materiaal van de straatinterviews hebben wij geanalyseerd en is in samenwerking met CATC verwerkt tot een podcast (de Mooij, 2024).
Geen adequate buitenruimte voor vrouwen
De ervaringen en verhalen die de vrouwen met ons hebben gedeeld tijdens de straatinterviews geven aan dat adolescente vrouwen veel minder gelegenheid ervaren om gebruik te maken van de openbare ruimte. Hier liggen twee belangrijke redenen aan ten grondslag. De eerste is dat vrouwen zich vaak onveilig voelen wanneer zij buiten zijn. Onveilige gevoelens worden aangewakkerd wanneer het te druk is op straat, er luidruchtige, ruziezoekende jongens én meiden aanwezig zijn, of er verslaafden, dronken en verwarde mensen rondhangen. Ook persoonlijke ervaringen met vooral jongens en mannen dragen bij aan een negatieve beleving. Zo geeft het merendeel van de meiden aan regelmatig te worden lastiggevallen op straat. Vaak gaat het om seksueel getinte opmerkingen en gedragingen zoals aangestaard, nagefloten, achternagelopen of achtervolgd worden.
De tweede reden dat jonge vrouwen minder gebruik maken van de openbare ruimte is omdat deze niet voorziet in hun behoeftes. Volgens de wetenschappelijke literatuur gebruiken meiden de buitenruimte wel degelijk, maar op een andere manier dan jongens. Jongens bevinden zich op een meer statische en zichtbare manier in de openbare ruimte. Ze hangen op een vaste plek en sporten op vaste veldjes of pleintjes, terwijl meisjes mobiel zijn, rondlopen, mensen kijken en vooral interactie met elkaar hebben. Daarnaast verbinden jonge vrouwen het gebruik van de buitenruimte aan andere dagelijkse bezigheden en verantwoordelijkheden, denk aan het doen van boodschappen, speeltuinbezoek met kleine kinderen of het verplaatsen tussen thuis, school en werk.
Onze straatinterviews bevestigen deze inzichten uit de literatuur. De meeste meiden vertellen veel gebruik te maken van de openbare ruimte in Rotterdam-Zuid, vooral gerelateerd aan dagelijkse bezigheden zoals boodschappen doen en verantwoordelijkheden rondom werk en school. Meiden bewegen zich in de openbare ruimte vooral lopend en met gebruikmaking van het openbaar vervoer. Een deel van de meiden geeft aan in de vrije tijd liever thuis dan buiten op straat te zijn. Sommigen zeggen gewoonweg geen behoefte te hebben aan buitenactiviteiten, anderen voeren ervaren onveiligheid, vooral in de avonduren, als reden op.
Meer inzicht nodig in de behoeftes van vrouwen
Het is dus helder dat jonge vrouwen minder en anders gebruik maken van de openbare ruimte dan mannen, vaak gedreven door gevoelens van onveiligheid. Wat is er nodig om dit te veranderen? Wij hebben 13 jonge vrouwen hier verder over bevraagd door hen te vragen een collage te maken of een narratieve kaart te tekenen tijdens een co-creatie workshop en een wijkevenement. Drie vrouwen maakten een collage over wat een fijne buurt is en middels de narratieve kaarten gaven tien vrouwen aan welke plekken rondom Zuidplein (winkelcentrum in Rotterdam) zij als prettig en onveilig ervaren en waarom.
Deze onderzoeksmethodieken bevestigen het beeld uit de literatuur, eerdere straatinterviews en andere onderzoeken (ANP, 2020; Pointer, 2024), namelijk dat vrouwen zich vaak onveilig voelen door rondhangende groepen, dat zij niet op een plek rondhangen maar al kletsend met vriendinnen dynamisch gebruik maken van de openbare ruimte, en dat OV knooppunten belangrijke plekken zijn voor functioneel gebruik van A naar B. Om deze behoeftes en dit gedrag naar succesvolle interventies in de openbare ruimte te vertalen is echter meer nodig.
Vrouwen betrekken bij stadsontwerp
Naar aanleiding ons onderzoek heeft de wethouder in de Rotterdamse gemeenteraad aangegeven dat vrouwen meer betrokken moeten worden bij het ontwerp van de buitenruimte (Kooyman, 2024). Op basis van onze ervaringen met het betrekken van deze groep vrouwen bij stadsontwerp hebben wij twee participatieprincipes opgesteld die aangeven hoe deze vrouwen het beste betrokken kunnen worden.
Het eerste principe stelt dat er genoeg tijd moet zijn in een stedelijk ontwerptraject om warme relaties op te bouwen of aan te haken op een bestaand netwerk. In Rotterdam Zuid konden wij gebruik maken van een goed onderhouden, warm netwerk van (wijk)partners, zoals jongerenwerkers, die allen het belang zagen van dit thema. Zulke partners zijn vaak vertrouwde figuren die de jonge meiden al kennen en die als bruggenbouwers kunnen fungeren tussen de onderzoekers en de doelgroep. Ondanks deze goede randvoorwaarden bleek het lastig om jonge meiden te betrekken bij het onderzoek en het ontwerpen van de openbare ruimte. Jonge meiden zijn soms een lastig te benaderen en beweeglijke doelgroep, ook voor de jongerenwerkers. Meer tijd is essentieel om goed contact te leggen met de beoogde doelgroep en de negen maanden die wij aan dit onderzoek konden besteden waren daarvoor te kort.
Het tweede participatieprincipe stelt dat stedelijke ontwerpers naar de jonge meiden toe moeten gaan, zich moeten verplaatsen in hun leefwereld en vanuit wederkerigheid te werken. Het is van essentieel belang dat de onderzoekslocatie relevant is in de beleving van de jonge meiden. Zuidplein kwam naar voren als belangrijke plek gedurende straatinterviews van CATC. Bestaande en vertrouwde activiteiten en personen van de jonge meiden, zoals middelbare scholen of social media, zijn een goed startpunt om meiden te ontmoeten. Ook rolmodellen, lokale influencers of onderzoekers die op de meiden lijken, zoals de podcastmakers van CATC, kunnen een rol spelen in het verspreiden van een oproep of evenement binnen hun netwerk.
Organiseer structurele samenwerking en commitment
Om aan deze twee principes te voldoen, en adolescente vrouwen daarmee echt te betrekken in het ontwerp, is goede organisatie en commitment vooraf nodig. Uit ervaring van onze partners in de wijk en andere onderzoekers blijkt dat jongeren vooral willen deelnemen als er daadwerkelijk iets gebeurt met hun input. Inventariseer dus welke lopende ontwikkelingen in de stad ook als casus kunnen dienen voor de co-creatie en om de uitkomsten invloed kunnen uitoefenen op deze ontwikkelingen.
Op korte termijn kan de wederkerigheid georganiseerd worden door eerst iets te geven voordat je iets vraagt. Wij gaven meiden een Zarabon bij deelname en zorgde voor snacks tijdens de co-creatie sessie. Meiden zullen alleen meedoen aan een sessie als er voor hen iets te halen valt. Organiseer bijvoorbeeld eerst avond met activiteiten die meiden leuk vinden, zoals een bioscoopavond of beautynight. Zo kun je vertrouwen opbouwen op een plek en manier waar meiden zich fijn bij voelen, om daarna het onderzoeksonderwerp bespreekbaar te maken.
Zowel onderzoekers, wijkpartners als jonge meiden zelf investeren in het participatieproces en de relatie. Het zou zonde zijn om dit slechts op projectbasis te doen; de financiële en sociale investeringen zouden dan verloren gaan. Om vrouwen daadwerkelijk bij stadsontwerp te betrekken is dus meer nodig dan een oproep van de wethouder: organiseer een structurele samenwerking van het netwerk en de commitment om iets met de input van deze vrouwen te doen.
Geertje Slingerland is universitair docent Urban Studies bij de faculteit Bouwkunde aan de Technische Universiteit Delft.
Krista Schram is associate lector Publiek Vertrouwen in Veiligheid bij de Hogeschool Inholland.
Linda Zuijderwijk (https://lindazuijderwijk.nl/) is onafhankelijk stadssociologe.
Tamar Fischer is universitair hoofddocent Criminologie bij de Erasmus School of Law aan de Erasmus Universiteit.
0 reacties