Opschaalbaarheid van living labs borgen

28 september 2021

Onderzoekers en stedelijke professionals zetten steeds vaker living labs in als methode om samen met bewoners, bedrijven en andere belanghebbenden te ontdekken hoe een idee in de praktijk werkt. Hoe kan daarbij de zogenoemde opschaalbaarheid – ook bovenlokaal – worden geborgd en welke algemene lessen zijn er te trekken om het werken met living labs succesvol te maken? Gemeenten en zeker ook hun samenwerkingsverbanden lijken in eerste instantie aan zet.

Welke rol kunnen deelfietssystemen of vormen van mobility as a service spelen in de duurzame bereikbaarheid van een stad? Hoe kunnen verschillende partijen in de stad samen zorgen voor meer duurzame vormen van toerisme? Hoe stimuleren buurtbewoners elkaar in hun dagelijkse energiebesparing als ze onderdeel uitmaken van een online community en real time feedback krijgen op hun verbruik? Hoe kunnen woningcorporaties en bewonersgroepen samenwerken om wooncoöperaties van de grond te krijgen? Onderzoekers en professionals uit de stedelijke praktijk onderzochten deze en andere vraagstukken in de afgelopen jaren in verschillende projecten van het onderzoeksprogramma VerDuS SURF met de inzet van living labs. Het Rathenau Instituut verzamelde onlangs op verzoek van VerDuS SURF de ervaringen met labs (Deuten & Jansen, 2021).

(foto: Alex Schröder)

Onderzoekers gebruikten living labs om verschillende redenen (Deuten & Jansen 2021). Soms wil men samen met praktijkpartners nieuwe kennis en oplossingen ontwikkelen en ontwerpen voor complexe vraagstukken. Of men wil kennis en conceptoplossingen uitproberen in en met de praktijk. De praktijkpartners worden in zulke living labs gezien als mede-ontwikkelaars van kennis en oplossingen. Er wordt dan vooral kennis opgedaan over mogelijke oplossingsrichtingen van de maatschappelijke opgave die centraal staat. In andere labs staat het co-creatieproces centraal dat hiervoor gebruikt kan worden. In die gevallen is in de labs sprake van een gezamenlijk zoekproces zonder vooropgezette oplossing of oplossingsrichting. Deelnemers hebben dan vaak niet de intentie om de gevonden oplossingen op te schalen, maar willen vooral de co-creatie-aanpak robuust maken zodat die ook door anderen en in andere contexten toegepast kan worden.

Maar hoe doe je dat, resultaten uit een lab elders toepassen? Dit artikel gaat na onder welke voorwaarden living labs een succes kunnen worden en resultaten verder gebracht dan de projecten waarin ze werden uitgevoerd op basis van de studie door het Rathenau Instituut (Deuten & Jansen 2021) en een reflectie hierop door Wouter Kersten van Platform31 (Kersten 2021). Rathenau onderzocht welke lessen er zijn rond de financiering opschaling van living labs, welke vraagstukken zich goed lenen voor een living lab-benadering en ook en wat de living lab-aanpak van VerDuS-onderzoekers en andere betrokkenen vraagt. Kersten ging na wat er vervolgens nog nodig is voor opschaling.

Plan en ontwerp voor opschaling

Wat de financiering en opschaling van living labs betreft, gaven VerDuS-onderzoekers onder meer aan een spanning te zien tussen tijdelijke projectfinanciering en de langere tijd die nodig is om nieuwe kennis en oplossingen daadwerkelijk te implementeren en breder toepasbaar te maken – zeker ook bovenlokaal (Deuten & Jansen 2021). Hierdoor ontstaat het risico dat experimenten in living labs niet verder worden uitgewerkt in concrete toepassingen. Verondersteld mag worden dat dit risico vooral ontstaat wanneer de deelnemende gemeente (van bestuurlijk niveau tot en met uitvoerend niveau) het living lab onvoldoende heeft omarmd als pilot voor daadwerkelijk in te voeren beleid, al is dit niet met zoveel woorden door Rathenau geconstateerd. En gesteld dat experimenten ook nog een bovenlokale impact zouden kunnen hebben, dan is er nog veel meer nodig dan alleen lokale omarming.

Een mogelijk gebrek aan doorwerking in de lokale dan wel bovenlokale praktijk heeft ook te maken met de vraag in hoeverre een living lab al vanaf het begin is ontworpen voor opschaling (Kersten, 2020). Wat opschaling in de praktijk betekent en hoe deze gerealiseerd kan worden, hangt af van de specifieke doelen en aanpak van een living lab. Rathenau (2021) constateerde dat in VerDuS SURF sommige labs een product of dienst ontwikkelden die op grote schaal toegepast zou moeten kunnen worden. Opschaling staat dan in het teken van het robuust of generiek toepasbaar maken van (een deel van) de oplossing. Hiervoor kunnen ook meerdere living lab-locaties worden gebruikt. Andere projecten wilden een integrale maatwerkoplossing ontwikkelen voor één specifieke context, bijvoorbeeld een integrale beleidsaanpak voor voedsel-, water en energievraagstukken. In dat geval gaat opschaling vooral over het robuust maken van de cocreatie-aanpak.

Om iets te kunnen zeggen over de robuustheid van living labs, zowel wat betreft het proces als de resultaten, moet er volgens een eerdere Rathenau-publicatie over living labs (Broek e.a. 2020) inzicht zijn in hoe representatief die waren voor de grotere groep aan gemeenten en andere actoren. In zijn algemeenheid is de robuustheid niet zomaar een feit. Lessen zijn meestal niet te kopiëren, of te repliceren. Wel is het waarschijnlijk dat delen van de lessen direct of in een variant bruikbaar zijn in nieuwe combinaties, het zogenoemde ‘circuleren’ of ‘configureren’. Dat geldt zowel voor de methode als voor het resultaat. Ook kan het voor substantieel opschalen nodig blijken om bepaalde spelregels (tot aan wetgeving aan toe) te veranderen of om verantwoordelijkheden anders te beleggen (‘institutionalisering’) (Broek e.a., 2020).

Mahlerstalling bij Station Zuid in Amsterdam (foto: Ymkje de Boer)

Gemeenten aan zet

Om nu de effectieve toepassing van de living lab-benadering een stap verder te brengen, is het goed om te bedenken hoe de opschaalbaarheid van wat er in een lab gebeurt beter kan worden geborgd. Het ligt daarbij niet voor de hand om wetenschappers deze taak te geven, maar de betrokken gemeenten, die immers ook na afloop van het onderzoeksproject door moeten werken aan de maatschappelijke opgave die in het lab centraal stond. Zij kunnen living labs zo opzetten dat zijzelf, maar ook andere gemeenten in soortgelijke situaties ervan kunnen leren. Partijen die toezien op deze laatste doelstelling die op bovenlokaal niveau actief zijn, zoals de VNG, Agenda Stad (met City Deals) of netwerkorganisaties als Platform31 en de G40, zouden vanaf het begin betrokken moeten zijn.

Om te ontdekken welke les generiek toepasbaar is en welke echt heel contextspecifiek zijn, kan het drielagenmodel van Kersten (2021) behulpzaam zijn. Dit model bestaat uit een laag met generieke elementen, een laag met menu-opties die in verschillende varianten en combinaties per situatie geldig zijn, en een laag met contextspecifieke elementen. Gemeenten kunnen hun living lab in kaart brengen in dit drielagenmodel en zo zowel voor henzelf als voor andere gemeenten inzichtelijk maken hoe opschaalbaar een oplossing of benadering is. In Figuur 1 is het model als voorbeeld toegepast op het wisselfietsen-experiment van het VerDuS SURF-project Smart Cycling Futures dat liep van september 2019 tot en met maart 2020. Het concept draaide om het beschikbaar stellen van speciale fietsen voor mensen die ermee van huis naar het station gingen (voortransporteurs), en het gebruiken ervan door anderen (natransporteurs) om juist weer van het station naar het werk te gaan. Bij het toepassen van het drielagenmodel is in één oogopslag te zien welke componenten van de experimentele aanpak generiek toepasbaar zijn, welke variabel zijn en welke geheel contextafhankelijk. Zo wordt bijvoorbeeld helder dat een wisselfietsproject op een andere plaats misschien met andere partijen zou kunnen plaatsvinden, maar dat er bijvoorbeeld altijd kwalitatief hoogwaardige fietsen moeten worden gebruikt om er en succes van te maken.

Figuur 1: het drielagenmodel van Kersten (2021) toegepast op living lab Wisselfietsen

Een belangrijk effect van dit model is dat men bij een vervolg of toepassing elders niet bij nul hoeft te beginnen, maar ook niet rekent op een honderd procent blauwdruk. Initiatiefnemers kunnen bepalen waar ze van elkaar afkijken en voor welke thema’s specifiek lokaal maatwerk nodig is voor het ontwerpen van een living lab.

Wat bepaalt of een volgende situatie anders of vergelijkbaar is, hangt af van de dimensies langs welke je die vergelijking maakt: is grootte van een gemeente relevant, het aantal actoren, het thema, de duur van het living lab, de politieke gevoeligheid van het thema, enzovoorts? Deze dimensievraag beantwoorden, vergt een intensief voortraject. Als dit niet bewust gebeurt, is er risico op “willekeurige, niet relevante diversiteit” waaruit je niet goed kunt opmaken of aanpakken en oplossingen nu werken in verschillende typerende situaties. Omdat toch geen twee situaties helemaal hetzelfde zijn, is een gezamenlijke duiding van de resultaten van een specifiek living lab en verschillende living labs rond hetzelfde thema belangrijk. Zo zouden bijvoorbeeld de partijen die samenwerken in de City en Regio Deals die in het kader van de Agenda Stad worden ingezet, een dergelijke gezamenlijke, programmatische duiding kunnen uitvoeren. Een laatste niet onbelangrijke conditie hierbij is natuurlijk dat de precieze vorm en bron financiering (en al dan niet gedeeld eigenaarschap) van living labs mede bepaalt hoeveel accent er ligt op opschaalbaarheid.

Bezoek Staatssecretaris Stientje van Veldhoven aan Wisselfiets in Amsterdam (foto: Amanda Vlieger, Vervoerregio Amsterdam)

Tips voor gemeenten en onderzoek

Welke tips zijn er nu te geven aan gemeenten en onderzoekers bij het opzetten van eigen labs? Met het oog op het succesvol uitvoeren van een living lab is het allereerst goed om je te realiseren dat een succesvol lab veel vraagt, van onderzoekers, ambtenaren en andere betrokkenen (Deuten & Jansen, 2021). Het lab kost vaak veel meer tijd en energie dan vooraf was gedacht en begroot. Om de afstand tussen onderzoek, beleid en praktijk te overbruggen en onderling begrip en vertrouwen te kweken en intensief te kunnen samenwerken als partners, is het goed onderhouden persoonlijke relaties essentieel. Daarnaast is een heldere rolverdeling belangrijk. Wetenschappers moeten bijvoorbeeld kiezen of ze zich willen beperken tot observeren en evalueren, of ook actief mee willen doen in het experiment. Belangrijk is ook dat de rol van eigenaar van het living lab (of experiment) goed wordt belegd bij een partij die deelnemers kan verbinden. En dat er een goede procesmanager of –facilitator is. De juiste houding (open, flexibel, constructief, doorzettingsvermogen, enthousiast) en vaardigheden (voor o.a. dialoog, samenwerking) zijn belangrijk. Ook context is belangrijk: living labs zijn niet geschikt voor replicatieonderzoek maar wel voor het ontwikkelen van kennis en oplossingen die passen bij een specifieke context. Daarvoor is ook sociale inclusie belangrijk: het betrekken van groepen die minder gemakkelijk bereikbaar (lijken te) zijn.

Met het oog op het kunnen opschalen van een lab is het belangrijk een living lab in elk geval ‘opschalingsbewust’ te ontwerpen (Kersten, 2020). Dit kan door bijvoorbeeld vertegenwoordigers uit verschillende soorten gemeenten mee te laten kijken, zodat die vroegtijdig zelf een inschatting kunnen maken over de gelijksoortigheid van de situatie. Idealiter kunnen ze overwegingen meegeven zodat die tijdens de uitvoering van het lab kunnen worden meegenomen, waardoor de uitkomsten voor hen relevanter zijn. Verder is het van belang om actoren die belangrijk zijn voor de doorwerking van resultaten van een living lab vroegtijdig te betrekken, ook als die toevallig niet behoren bij de actieve groep die het living lab zelf uitvoert. Het is goed denkbaar dat een andere partij dan de initiële een belangrijke rol heeft bij het opschalen van kennis en ervaring. En er zijn meer tips voor gemeenten voor het leren van andere living labs dan die in de eigen gemeente (Kersten, 2021). Tot slot: organisaties als VNG en Platform31, maar ook programma’s als Agenda Stad zouden resultaten van labs kunnen indelen in de drie lagen zoals hierboven aangegeven. Daarmee kunnen individuele gemeenten en initiatiefnemers worden geholpen sneller overzicht te krijgen van allerhande lessen bij een bepaald thema en de herbruikbaarheid van die lessen. Hierbij is de inzet van ervaren onderzoekers en professionals uit de praktijk natuurlijk onontbeerlijk.

Dit artikel is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met Wouter Kersten, projectleider Duurzaamheid, Circulaire Maatschappij en Opschaling bij Platform31.

Author profile
Ymkje is adviseur kennisdeling van het onderzoeksprogramma VerDuS SURF, een initiatief van NWO, Platform31 en het Rijk

Literatuur

Broek, J. van den, I. van Elzakker, T. Maas en J. Deuten (2020). Voorbij lokaal enthousiasme, Lessen voor de opschaling van living labs, Rathenau Instituut, Den Haag.

Deuten, J. en J. Jansen (2021). Leren van living labs in het kennisprogramma VerDuS SURF – een synthesestudie, Rathenau Instituut, Den Haag.

Kersten, W.C (2020). What Leonardo could mean to us now: Systematic variation 21st century style, applied to large-scale societal issues, Technische Universiteit Delft, Delft.

Kersten, W.C (2021). Opschaling van Living Labs: een stap op weg naar collectief leren, VerDuS / Platform31, Den Haag.

Author profile
Ymkje is adviseur kennisdeling van het onderzoeksprogramma VerDuS SURF, een initiatief van NWO, Platform31 en het Rijk
Artikel gegevens:
Auteur(s):Ymkje de Boer

28 september 2021

De tekst en tabellen in deze bijdrage zijn gepubliceerd onder een CC BY-NC-ND licentie. Voor hergebruik van foto’s en illustraties dient u contact op te nemen met Rooilijn.
Whatsapp

Reageer op dit artikel

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.