Diepgaande renovatie van woningen is een noodzakelijk onderdeel van de nationale aanpak voor aardgasvrije wijken. De omvang van deze renovatieopgave is groot en zal in het huidige tempo pas over 100 jaar worden afgerond. Het Europese onderzoeksproject ValueFit heeft geleerd dat diepgaande renovatie alleen kans van slagen heeft wanneer deze is ingebed in een wijkaanpak die uitgaat van toekomstbestendig wonen gericht op brede en meervoudige waardecreatie.
Nederland heeft ambitieuze doelen voor de terugdringing van CO2-emissies: 49 procent reductie in 2030. Woningen en andere gebouwen leveren een bijdrage van rond de veertig procent aan de uitstoot van CO2. Het afgelopen decennium is al veel bereikt met de verbetering van de energie-efficiëntie van nieuwbouwwoningen. De sterk aangescherpte bouwregelgeving met eisen voor de energieprestatie is daarvoor een belangrijke aanjager geweest. Het wordt nog beter: “nul-op-de-meter” raakt langzamerhand ingeburgerd bij nieuwbouw. In 2050 zal echter nog steeds een groot deel van de huidige woningvoorraad in gebruik zijn. In de afgelopen jaren is in Nederland het besef gegroeid dat diepgaande renovatie van de bestaande woningvoorraad noodzakelijk is. Dit besef bestaat bij zowel lokale als regionale overheden vanuit hun taak een duurzame leefomgeving te realiseren. Woningcorporaties en andere vastgoedeigenaren zien kansen voor het verhogen van de kwaliteit en waarde van hun vastgoed (Corporatie Survey, 2018). Voor de bouwsector biedt diepgaande renovatie interessante marktkansen gezien de grote schaal waarop die zal moeten plaatsvinden. Dat klinkt als een goed startpunt, maar diepgaande renovatie van bestaande woningen komt maar niet van de grond. Deze stagnatie is hardnekkig, ondanks de nieuwe impulsen die afgelopen jaren zijn gegeven aan het stimuleren van en innoveren rond diepgaande renovatie, zoals door Energiesprong en Stroomversnelling. Wat zijn de oorzaken en wat zijn mogelijke oplossingen?
Een omvangrijk probleem
Woningen vormen driekwart van de Europese gebouwenvoorraad en tachtig procent van deze gebouwen werd meer dan 25 jaar geleden gebouwd. De jaarlijkse productie van nieuwe woningen in Europa in 2014 varieert van 0,45 tot 1,15 procent van de woningvoorraad (ZEBRA2020, 2017). Uitgaande van het huidige nieuwbouwcijfer voor Nederland van 0,62 procent per jaar, zal ruim tachtig procent van de huidige woningen nog steeds in gebruik zijn tegen 2050. Het percentage renovatie van bestaande woningen varieerde in 2014 voor veertien onderzochte landen tussen 0,08 procent voor Spanje en 2,4 procent voor Noorwegen (ZEBRA2020, 2017). Voor Nederland is het 1,03 procent. Een dergelijk tempo van renovatie betekent dat alle bestaande woningen na circa honderd jaar zouden zijn gerenoveerd. Voor de klimaatdoelstellingen is dit te traag.
Diepgaande renovatie van de bestaande woningen biedt een groot potentieel (Wilkinson e.a., 2007). Het is aangetoond dat aanzienlijke energiebesparingen kunnen worden bereikt tegen redelijke kosten, maar voor energiebesparingen van meer dan dertig tot veertig procent stijgen de kosten vooralsnog aanzienlijk (Jones e.a., 2013). Deze kostenstijging kan alleen omlaag door schaalvergroting en een meer industriële aanpak van renovatie.
Stagnatie van renovaties
Er is een schat aan onderzoek over de oorzaken van de stagnatie van diepgaande renovatie (Vandewiele e.a., 2015; Veenstra e.a., 2016). Uit deze onderzoeken zijn een aantal belangrijke lessen naar voren gekomen. Allereerst maken gebouweigenaren nauwelijks gebruik van innovatieve contractvormen. Ze doen aanbestedingen nog steeds op een traditionele, prescriptieve manier: in het bestek ligt vast wat moet gebeuren en de bouwer kan alleen bieden voor de laagste prijs (dus niet op kwaliteit of prestatie). Deze inkoopmethode alleen al remt de introductie van innovaties. Als aanbestedingen meer gericht zouden worden op prestatie, zou de toepassing van innovatieve renovatieconcepten meer kans maken.
De bouwsector is daarnaast gefragmenteerd. De verschillende onderdelen bij de bouw van een gebouw (stenen, beton, elektra, warmte, kozijnen, etc.) worden via verschillende toeleveranciers geleverd. Dit bemoeilijkt een goede afstemming tussen deze partijen onderling en met het uitvoerend bouwbedrijf. Het gevolg is dat veel mogelijkheden voor synergie onbenut blijven. Een uitvoerder van een renovatie bijvoorbeeld is zich vaak niet bewust van de nieuwste innovaties op de markt.
Het werk in de bouwsector is vaak uniek. Ieder project staat op zichzelf en niet in het teken van leren en verbeteren voor de volgende projecten. Die uniciteit geldt ook voor renovatie. Woningen kunnen vergelijkbaar zijn, maar bewoners of eigenaars hebben die woning vaak in de loop der tijd op eigen wijze aangepast. Die uniciteit bemoeilijkt de verspreiding van innovaties. Er zijn wel bouwers die innovatieve renovatieconcepten toepassen, maar er zijn weinig prikkels om kennis en ervaringen te delen in de huidige werkverhoudingen. Als alle beschikbare kennis en ervaring op geïntegreerde wijze zouden worden gebruikt dan zou de praktische toepassing van innovaties met sprongen vooruit kunnen gaan.
Diepgaande renovatie is ingrijpend en komt pas van de grond als de doelstelling breed wordt gedeeld, als men het eens kan worden over de toekomstige waardes die kunnen worden bereikt en als men het eens kan worden over de toekomstige toewijzing van kosten en baten. Dit vereist een hoge mate van samenwerking tussen verschillende partijen in allerlei verbanden, bijvoorbeeld tussen huurders en woningcorporaties of tussen lokale autoriteiten, woningcorporaties en andere belanghebbenden. In de huidige praktijk is samenwerking tussen de genoemde partijen niet vanzelfsprekend. Renovatie richt zich namelijk vooral op het individuele gebouw. Renovatie van woningen wordt bijvoorbeeld nauwelijks gecombineerd met kansen en uitdagingen op wijkniveau. Denk hierbij aan infrastructuur die optimaal gebruik maakt van de lokale mogelijkheden voor de opwekking, uitwisseling en opslag van warmte en elektriciteit. Of aan een betere kwaliteit van de leefomgeving, bijvoorbeeld door “groenblauwe dooradering” van de wijk, resulterend in een hogere vastgoedwaarde en een beter vestigingsklimaat.
Het huidige overheidsbeleid rond energieprestaties van gebouwen zorgt tot nu toe voor onvoldoende ondersteuning voor het bereiken van het einddoel: een klimaatneutrale gebouwde omgeving. Zowel de eigenaars als de bouwers worden door het beleid onvoldoende uitgedaagd om hun activiteiten af te stemmen op dat einddoel. Men kan bij verbetering denken aan het verruimen van de mogelijkheden om de investeringen in energiebesparing en hernieuwbare energie te verrekenen met de huur, of aan het stimuleren van collectieve oplossingen (zoals een coöperatie) door het vereenvoudigen van financieringsvormen.
Als laatste lukt het de vraagzijde (eigenaars en gebruikers van gebouwen) en de aanbodzijde (bouwsector en toeleverende bedrijven) niet om elkaar te vinden. De vraagzijde vindt de aanpak voor diepgaande renovatie te duur of ziet zelfs helemaal niet dat die mogelijk is. De aanbodzijde vertelt dat er aantrekkelijke en goedkope oplossingen kunnen zijn als de vraag aanzienlijk hoger zou zijn. Dit resulteert in een situatie zonder echte vraag of klant voor diepgaande renovaties. Dit leidt tot een situatie die wordt gekenmerkt door individuele benaderingen van contractanten en door unieke op maat gemaakte oplossingen voor klanten. Het leidt er aan de ene kant toe dat individuele consumenten min of meer tevreden zijn, maar ook niet weten of er betere mogelijkheden hadden kunnen zijn. Aan de andere kant betekent deze situatie dat innovaties voor diepgaande renovaties niet op de markt komen, omdat deze innovaties een grotere markt nodig hebben om kosteneffectief te worden.
Wijkniveau als uitgangspunt
Om snelheid en opschaling te combineren moet daarom nog veel gebeuren. Maar waar moet men beginnen? Allereerst is het van belang om na te gaan wat de meest geschikte schaal is voor diepgaande renovaties. In een project in Duitsland werd een aanpak gebruikt waarbij de renovatie enkel op gebouwniveau plaatsvond. Uit de evaluatie bleek dat door deze werkwijze de essentiële synergie ontbreekt die nodig is om een klimaatneutrale eindsituatie te bereiken (Conci & Schneider, 2017). Klimaatneutrale stedelijke herontwikkeling kan een ingrijpende verandering betekenen van de omgeving. Wijken vormen de verbindende factor tussen plannen op een hoger niveau en praktische gebouwgebonden energie-efficiëntiemaatregelen. Op wijkniveau is de omvang van de interventies beheersbaar en hoogstwaarschijnlijk de implementatie ook efficiënter. Steeds meer consensus ontstaat om ‘de wijk’ te kiezen als het beste startpunt voor de uitvoering van diepgaande renovatie (Roselt e.a., 2015; Conci & Schneider, 2017). Renoveren op wijkniveau past goed bij de menselijke maat en houdt rekening met lokale randvoorwaarden (zie ook de aanpak van de Green Deal Smart Energy Cities, www.smartenergycities.nl).
Grotere rol van bemiddelaars?
De fundamentele vraag die dan volgt is: hoe kun je via een wijkaanpak een impuls geven aan de gewenste schaalvergroting? In het Climate-KIC–project ValueFit (Brouwer e.a., 2017) zijn wij uitgegaan van de veronderstelling dat, om schaalvergroting te kunnen bereiken, ondernemingen nodig zijn die zorgen voor een effectieve verbinding tussen vraag en aanbod. Een dergelijk verbindingsbedrijf moet de wensen van de vraagzijde vertalen naar praktische uitvoering bij de aanbodzijde. Deze verbindingsbedrijven zijn dus gericht op het ontwikkelen van de grotere vraag en het verbeteren van de vraag-aanbodketen. Wat voor type verbindingsbedrijven zijn mogelijk en welke zijn effectief? Het internationale onderzoeksteam heeft hierover intern gediscussieerd en externen geraadpleegd. De belangrijkste bekeken dimensies waren: de klant (hele wijk of één partij) en de dienst (risicodragend, ondersteunend of productgericht). Deze inzichten hebben geleid tot vier varianten voor het verbindingsbedrijf (voor meer details zie Brouwer e.a., 2017).
De eerste variant is het wijkgerichte ontwikkelbedrijf. Dit bedrijf richt zich op de wijkaanpak met meerdere klanten tegelijk. Die klanten kunnen bijvoorbeeld woningcorporaties, vastgoedeigenaars, huurders van vastgoed, lokale overheden, energiebedrijven of netwerkbedrijven zijn. De ontwikkelaar zorgt voor afstemming van de behoeften en vereisten van de verschillende belanghebbenden, onder andere de individuele woningbezitters in de wijk, en bundelt die in een programma van eisen voor de energietransitie en renovatie van de hele wijk. Het bedrijf is verantwoordelijk op alle vlakken: het organiseren van de afstemming, het formuleren van het programma van eisen, het aantrekken van de investeringen en de uitvoering.
Een tweede type verbindingsbedrijf is het ontwikkelbedrijf dat zich richt op de woningcorporatie. Het bedrijf moet een aantoonbare expert zijn in de financiële en wettelijke regelingen voor woningcorporaties. Het bedrijf treedt op als procesorganisator en risicodragend intermediair tussen vraag (woningcorporatie en huurders) en aanbod (zowel de financiële sector als de bouw- en energiesector).
Een derde variant is het dienstenbedrijf. Dit bedrijf heeft een procesondersteunende rol bij het opzetten, opstellen en organiseren van de wijkaanpak, en participeert dus niet zelf in het risicodragende deel van de uitvoering. De toegevoegde waarde die dit bedrijf voor de grote spelers levert is dat het in staat is alle kennis over de energietransitie op wijkniveau op een zodanige wijze te integreren dat de kwaliteit van de uitvoering beter wordt en de kostprijs lager.
Als laatste het productbedrijf. Dit bedrijf ontwikkelt en verkoopt (ICT) gereedschap om de partijen die betrokken zijn bij de wijkaanpak te helpen bij, bijvoorbeeld, het formuleren van een programma van eisen, het opzetten van een goede projectorganisatie en het kiezen en gebruik maken van de beschikbare financieringsmiddelen. Het bedrijf is een meer traditionele productleverancier; in dit geval van een geavanceerd en compleet geïntegreerd type ondersteuningshulpmiddel.
In het project ValueFit is onderzocht of een levensvatbaar bedrijfsmodel bestaat voor elke van deze varianten. Een levensvatbaar bedrijfsmodel betekent dat de onderneming, na een periode van ontwikkeling, zelfstandig kan functioneren en een positief financieel resultaat kan behalen. In de praktijk betekende dit dat voor iedere variant een business model canvas (figuur 1) werd ingevuld. Dit is een model waar men de onderneming, de waardepropositie, het verdienmodel, de klanten, de relaties en de leveranciers mee kan beschrijven. De bedrijfsmodellen die hieruit naar voren kwamen zijn middels interviews voorgelegd aan relevante betrokken partijen. In die interviews werden twee basisvragen gesteld. De eerste vraag betrof de werkzaamheid van het model: is de waardepropositie aantrekkelijk en is het verdienmodel aannemelijk? De tweede vraag betrof de potentiële markt: wie zouden van de diensten van dit bedrijf gebruik willen maken? Deze validatie is uitgevoerd in veertien interviews met allerlei soorten partijen (bouwbedrijven, een dienstverlenend bedrijf op gebied van gebouw en omgeving, lokale overheden, financiële instellingen, een projectontwikkelaar, woningcorporaties en een energiebedrijf). De eerste conclusie van deze validatie is dat alleen de twee ontwikkelbedrijven marktwaarde hebben, door het bestaan van een potentiële marktvraag. Het recente streven om alle wijken aardgasvrij te maken (BZK, 2018) onderstreept deze marktwaarde. Het dienstenbedrijf vult geen gat in de markt. De partijen aan de vraagzijde waren niet bereid om de diensten van dit bedrijf te kopen. De partijen aan de aanbodzijde verklaarden dat in een dergelijk geval bestaande bouwcombinaties het bedrijf ook zouden kunnen kopen. Het productbedrijf heeft volgens de respondenten ook geen afzetmarkt. De tweede conclusie is dat, ondanks de marktwaarde van de twee ontwikkelingsbedrijven, er in de huidige omstandigheden onvoldoende marktvraag is. Het ontwikkelbedrijf voor een wijk heeft geen aanwijsbare klant: geen entiteit kan of mag zich eigenaar of representant van een wijk noemen. De gemeente heeft een zekere zeggenschap in een wijk, maar moet een samenwerkingseenheid vormen om een hele wijk aan te kunnen pakken. Dergelijke vormen van publiek–private samenwerking op wijkniveau bestaan nog niet. Het ontwikkelingsbedrijf dat zich richt op woningcorporaties heeft die barrière niet. Potentiële klanten voor dit bedrijf bestaan wel, maar deze klanten mogen zich op dit moment niet buiten hun grenzen (buiten hun eigen gebouwenvoorraad) ontwikkelen.
Uit de interviews bleek dus dat geen van de bedrijfsmodellen op dit moment positief konden worden gevalideerd. Deze uitkomsten zijn vervolgens door de partners in ValueFit in Zweden en het Verenigd Koninkrijk getoetst en ook daar trekt men dezelfde conclusie. Het onderzoek naar de levensvatbaarheid van het bedrijf dat moet functioneren als de verbinder tussen vraag en aanbod op wijkniveau heeft naast het toetsen van het bedrijfsmodelop twee vlakken waardevol aanvullend inzicht opgeleverd. Het ene inzicht gaat over de toekomstwaarde en het andere over de implementatiemethode.
Meervoudige waardecreatie
Een belangrijke reden voor het uitvoeren van ValueFit was de verwachting dat de activiteiten van het verbindingsbedrijf zouden leiden tot collectieve waardecreatie, zowel voor de bouwsector als voor eigenaars en bewoners van de woningen. Uit het onderzoek is gebleken dat die collectieve waardecreatie lastig te bereiken is doordat elke partij zijn eigen definitie van waarde heeft. Deze verschillen leiden in de praktijk ook tot scheve percepties en uitkomsten omtrent de verdeling van kosten en baten, soms in de tijd, soms tussen partijen (Van der Heijden e.a., 2017). De verschillen zijn niet alleen financieel of economisch. Ze bestaan ook tussen enerzijds de ambities, plannen en activiteiten van bewoners, investeerders, eigenaars, aannemers, leveranciers en anderzijds de maatschappelijke uitdagingen. De wensen, verlangens, behoeften en dromen van bewoners passen bijvoorbeeld niet bij de ideeën van professionals om een markt voor diepgaande renovatie of energietransitie te creëren. De begrippen “diepgaande renovatie”, “nul-op-de-meter” en “energietransitie” alleen blijken niet aantrekkelijk genoeg voor bewoners, woningcorporaties, en beleggers om grootschalig in actie te komen. Wat vinden bewoners dan wel belangrijk? Ze zijn gericht op gemak en faciliteiten:, zoals aangename keukens en badkamers, aangename temperaturen. Ze geven ook de voorkeur aan een huis dat past bij hun fysieke conditie (leeftijd–bestendig of aanpasbaar aan zorgbehoeften) en voor de ontwikkeling van hun huishouden (zonder kinderen, met jonge kinderen, met oudere kinderen). De voorlopers willen al deelnemen aan de digitalisering van het huishouden (“smart living”). En wat vinden beleggers belangrijk? Ze hebben andere doelen dan inwoners. Ze willen gebouwen die zo lang mogelijk meegaan. Gebouwen met lage en voorspelbare onderhoudskosten die aantrekkelijk zijn om in te leven zodat weinig verloop ontstaat van bewoners.
ValueFit heeft gewerkt aan een bredere definitie van waarde: aantrekkelijk en makkelijk om in te leven; leeftijdsbestendig en onderhoudsvriendelijk; geschikt voor “smart living”; klimaatneutraal (in combinatie met het lokale energiesysteem); voorspelbare en lage onderhoudskosten; duurzame economische waarde; geschikt voor de circulaire economie. Uit de interviews is gebleken dat een dergelijke brede definitie van waarde door alle geïnterviewde partijen aantrekkelijk gevonden wordt. De bredere definitie is zowel aantrekkelijk voor bewoners, eigenaren als investeerders. Hij sluit beter aan bij hun wensen. Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat, als men gebruik maakt van een brede definitie van waarde, men beter aansluit bij de motivatie van partijen en dus de aanpak om de leefomgeving door diepgaande renovatie klimaatneutraal te maken daarmee vereenvoudigd.
In het onderzoek is deze brede waarde-definitie enkel kwalitatief uitgewerkt in de bedrijfsmodellen. Na gesprekken met institutionele beleggers is geconcludeerd dat dit kwalitatieve concept ook voor hen aantrekkelijk is, mits het gekwantificeerd kan worden. Deze kwantificering zou ontwikkeld moeten worden in co-creatie tussen (toegepaste) wetenschap en belanghebbenden in de bouw en de energietransitie. Projectontwikkelaars en investeerders in de gebouwde omgeving zouden in een dergelijke ontwikkeling moeten worden meegenomen.
Systematisch leren
Uit het ValueFit onderzoek is gebleken dat de respondenten de wetenschappelijke conclusies over schaalgrootte onderschrijven. De wijk wordt door hen ook gezien als het aangrijpingspunt om de energietransitie op stedelijke schaal (en dus ook diepgaande renovatie) van de grond te krijgen. Ook het Ministerie van Binnenlandse Zaken gaat uit van dit aangrijpingspunt: het beleid richt zich op aardgasvrije bestaande wijken.
De organisatie van de wijkaanpak is niet vanzelfsprekend. Wie trekt, wie doet mee en wat zijn de spelregels? Gemeenten zijn misschien wel de meest vanzelfsprekende initiatiefnemer. Veel gemeenten willen wel en hebben vaak al de ambitie om ergens tussen 2030 en 2050 klimaatneutraal te zijn. Gemeenten hebben echter niet de mogelijkheid om op zichzelf de doelen in een wijk te sturen, deels vanwege gebrek aan formele macht, deels vanwege gebrek aan financiële middelen, vooral bij kleinere gemeenten, en deels ook door gebrek aan menskracht. De gemeenten zullen daarom moeten samenwerken met andere belanghebbenden in wijken om de doelen te kunnen realiseren. Hoe wordt die samenwerking vormgegeven? Wie krijgt de regie? Welke ondersteuning is hierbij nodig? Op wijkniveau bestaat een veelvoud aan opvattingen en zorgen van de verschillende partijen omtrent eigenlijk alles wat leidt tot veranderingen. Om de energietransitie van een wijk een succes te laten zijn, is een dialoog tussen alle partijen in de wijk nodig om de opvattingen en zorgen te begrijpen en ze een plaats te geven in de organisatie van de verandering. Hoe gaat dat gebeuren? Hoe worden de belangen, wensen en mogelijkheden van de verschillende betrokken partijen meegenomen? De organisatie van de wijkaanpak is nieuw en daaromtrent zal nog veel uitgeprobeerd en geleerd moeten worden.
Onderzoek leert dat de opschaling van diepgaande renovatie alleen plaats zal vinden als de activiteiten ook echt gericht worden op opschaling of industrialisatie (De Groote e.a., 2016). In ValueFit is geleerd dat rond renovatie en wijkaanpak voldoende activiteiten bestaan, maar dat deze activiteiten (te) geïsoleerd worden uitgevoerd. Een verbeterstap rond dit isolement is kennisdeling: activiteiten waarbij mensen elkaar vertellen wat ze hebben gedaan, soms aangevuld met meer algemene evaluaties. Dit is inderdaad delen, maar intensievere leermethoden zijn nodig om tot de noodzakelijke opschaling te komen.
Het soort situaties waarin complexiteit en een hoge mate van onzekerheid spelen vragen om een verandering in benadering. Een adaptieve aanpak kan hierbij helpen. Dit is een proces van leren door te doen: een iteratief proces van analyseren, documenteren, visualiseren, experimenteren, evalueren en aanpassen van activiteiten (Woestenburg e.a., 2017).
Aanpak op de korte termijn
Voor een meer adaptieve wijkaanpak zou men bijvoorbeeld kunnen kiezen tussen de volgende varianten: (i) starten met een beperkt aantal goed gekozen grootschalige wijkexperimenten die met een nationale loep geëvalueerd worden en vervolgens exponentieel opschalen of (ii) honderd bloemen laten bloeien en proberen daar gezamenlijke lessen uit te trekken.
De eerste variant zal traag beginnen, want het is goed om bij die experimenten zowel een brede dialoog in de wijk te hebben over doelen en randvoorwaarden als een brede nationale dialoog over wat men wil leren van het experiment. Dit wordt ook systematisch leren genoemd. Gezien het beperkte aantal wijken, bestaan ook mogelijkheden om verkeerde besluiten of activiteiten te corrigeren of repareren. De lessen uit de experimenten kunnen dan meegenomen worden bij de volgende tranche wijken, enzovoort. Het aantal wijken in een tranche zal exponentieel groeien, waardoor de totale duur van het proces beperkt is. Deze benadering kan, mits goed ingericht in samenwerking met de bouwsector, gebruikt worden voor het opschalen en industrialiseren van diepgaande renovatie.
De tweede variant start sneller omdat het initiatief voor de wijkaanpak bij de individuele gemeente ligt. Reparatie en correctie zijn door de grotere schaal veel minder mogelijk. De lessen overdragen naar de volgende wijken zou prima moeten kunnen plaatsvinden als de nationale overheid kiest voor een substantiële ondersteuning van dat leerproces en als de aanpak in de wijken in grote mate succesvol is. Vooral die laatste factor is erg onzeker: wat zal het gevolg zijn van wijkaanpakken die niet goed gaan, waar bijvoorbeeld de bewoners boos en gefrustreerd in het Journaal uitleggen dat de gemeente en het netwerkbedrijf een zootje maken. Deze variant heeft daarom een hoger afbreukrisico. Bij deze variant is ook geen structurele mogelijkheid te verzinnen om de opschaling van diepgaande renovatie te realiseren.
De aanpak van de Nederlandse overheid (BZK, 2018) is een combinatie van versnellen en leren: nu al starten met de uitvoering van een twintigtal wijken, waarbij in de keuze al rekening gehouden wordt met een spreiding van de typologie van een wijk. Deze combinatie zit tussen beide varianten in. Met de lessen die in dit artikel beschreven worden willen wij benadrukken dat het verstandig, zelfs noodzakelijk, is om in de proefwijken ruim de tijd te nemen om systematisch leren vorm te laten krijgen.
0 reacties