Wie maakt zich druk om ons dagelijks eten? Het agro-foodsysteem zorgt voor goedkoop voedsel in de schappen. Tegenwoordig wordt minder dan tien procent van inkomen aan eten besteedt maar… deze zekerheid is aan het wegvallen. Voedsel wordt in toenemende mate geassocieerd met overgewicht, klimaatverandering, verlies aan biodiversiteit, erosie, ondervoeding, dierenleed en onderbetaling van landarbeiders. In dit artikel gaat de aandacht uit naar nieuwe vormen van omgang met voedsel in lijn met de idealen van de ontgroei-beweging. Voor deze nieuwe initiatieven is een belangrijke voorwaarde de beschikbaarheid van betaalbare grond in de stad.
Voedselgemeenschappen worden gezien als voorbodes van een radicale transformatie van onze manier van produceren en consumeren. Vanuit het perspectief van ontgroeien moet een duurzaam regionaal en lokaal voedselsysteem ontwikkeld worden, waarin de band tussen producent en consument wordt hersteld. Voedsel kan meer zijn dan een product waarop winst moet worden gemaakt. De combinatie van productie en consumptie wordt in de internationale literatuur aangeduid als prosumptie. Circulariteit moet hierbij het nieuwe normaal worden en duurzame en gezonde voeding moet bereikbaar zijn voor alle groepen in de samenleving (Van Kampen, 2020).
Een voedselgemeenschap is een lokaal samenwerkingsverband tussen groepen consumenten en producenten, dat vanuit gelijkwaardigheid inzet op: 1. Een langjarige relatie tussen producent en consument, 2. Welzijn van alle leden, 3. Een eerlijke prijs voor de producent, 4. Verduurzaming van de productie en 5. Een veerkrachtige landbouw (Van Kampen, 2020). Sandra van Kampen heeft in 2020 vijfhonderd voedselgemeenschappen in Nederland in kaart gebracht. Zij dicht voedselgemeenschappen de potentie toe om een transitie van het voedselsysteem tot stand te brengen door middel van vermenigvuldiging en het aan elkaar groeien van succesrijke kleine projecten.
Voedselbeleid in Amsterdam
In Amsterdam is vanaf 1990 het verzet gegroeid tegen uitwassen van het agro-foodsysteem. De belangrijkste drijvende kracht achter de opkomst van voedselgemeenschappen in Amsterdam is de groeiende vraag van consumenten naar gezond voedsel uit de nabije omgeving. Deze vraag is volgens Stadslandbouw Nederland met vijftig tot honderd procent gestegen als gevolg van de corona-pandemie en de toename van het thuis koken (Eigenman, 2021). Amsterdam biedt vele mogelijkheden voor wie buiten de platgetreden paden van het conventionele voedselsysteem wil treden. Er is een scala aan biologische supermarkten, boerenmarkten, abonnementen op biologische en lokale groenteboxen, voedselcoöperaties en zelf-oogstbedrijven. De groeiende vraag naar lokaal en biologisch is een uitdaging voor de supermarkten die in toenemende mate bereid zijn deze producten in hun reguliere aanbod op te nemen. Deze ontwikkeling biedt ruimte voor veranderende voedselpraktijken thuis. Mensen gaan anders eten, inkopen, winkelen, koken en vervolgens gaan ze ook anders om met restanten. Dit vindt plaats binnen traditionele structuren, waar supermarkten het voedseltoneel beheersen en bezorging aan huis toeneemt.
De recente bemoeienis van de gemeente Amsterdam met voedselbeleid sluit aan bij de initiatieven van burgers. In 2007 heeft Marijke Vos, de Amsterdamse Wethouder van Milieu, een nota uitgebracht over voedselbeleid, genaamd Proeftuin Amsterdam. In 2013 en 2014 is in een intensieve dialoog tussen burgers en het gemeentebestuur een nieuwe voedselvisie voor de gemeente opgesteld. In 2019, na de laatste gemeenteraadsverkiezingen en een verschuiving naar links, zijn de ideeën uit de oude voedselvisie opgepoetst en uitgewerkt in een voedselstrategie, hoewel zonder substantieel budget. De strategie bevat een zestal actielijnen. Per actielijn is aangegeven wat de rol van de gemeente in kwalitatieve zin zal zijn. Het geld wordt verdeeld via de vertrouwde sectorale loketten zoals milieu, ruimtelijke ordening, economie, gezondheid en sociale zaken.
Is het toeval dat de coördinatie van het voedselbeleid op ambtelijk niveau tussen 2007 en 2018 was toevertrouwd aan respectievelijk Pim Vermeulen en Frank Bakkum, beiden planologen? De sleutel tot succes bij de lokale productie van voedsel is de beschikbaarheid van grond. Dit is een heikel punt in een gemeente die verdichting hoog in het planologische vaandel heeft staan. Het is een veeg teken dat de termen ‘stadslandbouw’ en ‘voedsel’ slechts een enkele keer worden genoemd in de concept-omgevingsvisie Amsterdam 2050 en in de vigerende Groenvisie 2020. In de Nota Amsterdam Circulair 2020 – 2025 neemt voedsel daarentegen een centrale plaats in. Het gemeentelijke voedselbeleid is niet geheel vrij van inconsistenties.
Voedselgemeenschappen kunnen alleen tot bloei komen indien er voldoende betaalbare ruimte beschikbaar is voor productie, verwerking, distributie en consumptie in de stad. De meeste kleinschalige initiatieven voor het verbouwen van groenten, de opslag en distributie van voedsel uit de korte keten en de ambachtelijke bewerking kunnen niet de ‘normale’ grondprijzen van het gemeentelijk grondbedrijf opbrengen. De winst voor de volksgezondheid en het milieu kan binnen het huidige economische systeem niet in de prijs voor de consument worden verdisconteerd. Dat betekent dat deze activiteiten voorlopig nog in een beschermde categorie van grondgebruik en dito lage prijzen moeten vallen, zoals openbaar groen of sociale functies. Voor de meeste stadslandbouwbedrijven geldt op dit moment dat ze aangewezen zijn op tijdelijke vormen van grondgebruik of vestiging op plekken waar andere activiteiten ongewenst zijn, bijvoorbeeld op leidingstraten, vervuilde gebieden, daken, in matig bezochte parken en plantsoenen binnen de stad en in de agrarische gebieden buiten de gemeentegrenzen van Amsterdam.
Hieronder volgt bij wijze van illustratie een analyse van het functioneren van een tweetal voedselgemeenschappen.
Twee Amsterdamse initiatieven
Onderzoekers Pineda Revilla en Essbai (forthcoming) hebben twee voedselgemeenschappen in Amsterdam doorgelicht, namelijk FoodCoopNoord en Pluk! Groenten van West. Beide onderzoekers hebben gedurende enkele jaren deel uitgemaakt van de betreffende organisaties. Zij stellen de vraag of en in hoeverre deze buurtinitiatieven de samenhang van productie en consumptie in het dagelijks leven van de leden versterken en zodoende een bijdrage leveren aan een nieuw voedselsysteem. Hun onderzoek spitst zich toe op de invloed van voedselgemeenschappen op het collectief vermogen van de groep om veranderingen tot stand te brengen, gebruik makend van hulpbronnen die aan de leden individueel en collectief ter beschikking staan. Dit vermogen wordt in kaart gebracht via een viertal indicatoren: 1. Sociaal kapitaal, 2. Infrastructureel vermogen, 3. Organisatorisch vermogen en 4. Institutionele capaciteit.
Sociaal kapitaal zijn de manieren waarop een gemeenschap het vermogen opbouwt om tot handelen over te gaan door middel van versterkte banden tussen leden van de gemeenschap. Infrastructureel vermogen verwijst naar de specifieke fysieke hulpmiddelen die een gemeenschap ter beschikking staan; zoals geld, onroerend goed, transportmiddelen en communicatiemiddelen. Organisatorisch vermogen is de manier waarop de gemeenschap omgaat met deze hulpbronnen. Institutionele capaciteit, tenslotte, is een aanduiding voor de wijze waarop de gemeenschap zich verhoudt tot de status quo. Onder status quo wordt hier verstaan: de geldende regels en de dominante krachten in het systeem. Die krachten bepalen de kansen voor het initiatief om vanuit een positie als niche naar de hoofdstroom toe te komen en zo de richting van de ontwikkeling van het voedselsysteem mede te bepalen.
FoodCoopNoord, opgericht in 2011, is een inkooporganisatie van lokale seizoensproducten. De producten worden direct bij de boer ingekocht. De vereniging telt ongeveer vijftig actieve leden. Het lidmaatschap kost tien euro per jaar. Daarnaast betalen de leden een vastgestelde prijs voor de producten die ze wekelijks via een website bestellen. Ze worden geacht als vrijwilliger minimaal viermaal per jaar, twintig uur in totaal, vrijwillig mee te werken aan het klaar maken van bestellingen. De vereniging is afhankelijk van de bereidheid van de leverende boeren om eenmaal per week naar het verdeelpunt te rijden; en vervolgens van de vrijwilligers om de bestellingen gereed te maken. Het streven is om ook gemeenschappelijk lezingen en excursies te houden om het sociale verband van de organisatie te versterken. In de praktijk blijkt de vereniging kwetsbaar omdat niet alle leden voldoende tijd willen of kunnen vrijmaken.
Pluk! Groenten van West is een tuin voor zelfoogst in Amsterdam-West. De voedselgemeenschap, in dit geval een bedrijf, is opgericht in 2017. Pluk! Groenten van West begon met 54 leden en heeft er in 2021 meer dan honderd. Er zijn nu vijf professionele tuinders in loondienst en vijf vrijwilligers. Daarnaast verlenen twintig leden regelmatig hand- en spandiensten. Het aantal leden is overigens nog niet genoeg om de tuinders-ondernemers aan een redelijk inkomen te helpen. Het bedrijf functioneert ook als een gemeenschap van tuinders, vrijwilligers en leden-consumenten. De tuinders en de leden sluiten met elkaar een individueel oogstcontract af waarin bepalingen zijn opgenomen over het jaarlijkse inschrijfgeld en de teeltmethoden van de tuin (biodynamisch en permacultuur). Pluk! levert tientallen soorten biologische groenten, kruiden en eetbare bloemen aan de leden. De tuin huurt grond van de Fruittuin van West, een multifunctioneel fruitbedrijf met een winkel en restaurant.
Pluk! is voor haar voortbestaan afhankelijk van de loyaliteit van tuinders, vrijwilligers en leden. De opkomst van leden om zelf te oogsten is een bepalende factor voor succes of falen. De oogst biedt een gelegenheid om elkaar te ontmoeten en sociale activiteiten te ontplooien. De leden worden aangemoedigd, maar niet verplicht, om deel te nemen aan het tuinwerk. De voedselgemeenschap bestaat uit een diverse groep van verschillende leeftijden, verschillende inkomensgroepen en uiteenlopende politieke opvattingen. Wat de gemeenschap verbindt is een behoefte aan verse groenten van het seizoen en de wens om in contact te komen met de aarde en de natuur.
Deze twee voorbeelden laten sterke en zwakke punten zien en hebben een zekere algemene geldigheid voor tientallen voedselgemeenschappen in Amsterdam en hun vermogen om mensen te prikkelen om de aanschaf van eten in een ander licht te zien dan de dagelijkse gang naar de supermarkt. Een sterk punt in beide voorbeelden is het sociaal kapitaal; de motivatie om gezamenlijk duurzaam, gezond en betaalbaar voedsel op tafel te brengen. De score op de andere vormen van gemeenschapskapitaal (infrastructureel, organisatorisch, institutioneel) is laag.
Bodem voor succes
De groeiende vraag naar gezond, duurzaam en lokaal geproduceerd voedsel biedt in Amsterdam een voedingsbodem voor een noodzakelijke transitie naar een nieuw voedselsysteem. Voedsel is meer dan handelswaar. Anders produceren, eten, inkopen en koken is aan de orde.
De gemeente Amsterdam probeert in haar voedselbeleid aansluiting te zoeken bij burgerinitiatieven. De sleutel tot succes bij de productie van voedsel is de beschikbaarheid van grond voor die initiatieven. Dit is een heikel punt en voer voor planologen.
Voedselgemeenschappen in Amsterdam zoals FoodCoopNoord en Pluk! Groenten van West dragen bij aan een groeiend bewustzijn van de tekortkomingen van het huidige agro-foodsysteem en van mogelijkheden tot verbetering op individueel en collectief niveau. Ze zorgen ervoor dat mensen in de stad weer in contact worden gebracht met de herkomst van hun dagelijks eten. De leden kunnen veranderingen te weeg te brengen in de manier waarop stedelingen aankijken tegen landbouw, winkelen, bereiding van voedsel en de omgang met restproducten en verpakking. Bij gebrek aan kwantitatief onderzoek naar deze gedragsverandering kunnen (nog) geen kwantitatieve uitspraken worden gedaan over het tempo van de transitie in Amsterdam en omstreken.
De belangrijkste obstakels voor een beweging van niches naar de hoofdstroom liggen op het vlak van tekortschietend organisatorisch vermogen en institutionele capaciteit. Die obstakels hebben te maken met economische randvoorwaarden, juridische regels, ingesleten gedragspatronen, oude idealen en gevestigde machten. Voedselgemeenschappen kunnen zichzelf niet buiten de huidige maatschappelijke werkelijkheid plaatsen. Ze moeten functioneren binnen de dominante kaders van een kapitalistische samenleving. Weliswaar hebben ze anno 2021 een bescheiden aandeel in de totale productie, bewerking en consumptie van voedsel, maar het aandeel neemt toe. De kracht van voedselgemeenschappen in het transitieproces schuilt in verdichting en navolging.
Dit artikel is onderdeel van de themareeks ‘Degrowth’, zie het inleidende artikel ‘Los van groei: diepgewortelde duurzaamheid voor de planologie?‘
Arnold van der Valk (1953) is emeritus hoogleraar landgebruiksplanning van Wageningen Universiteit. Hij is afgestudeerd in de planologie (1981) aan de Universiteit van Amsterdam en cum laude gepromoveerd in 1989 aan diezelfde universiteit. Zijn proefschrift was gewijd aan de organisatie van de stadsuitbreiding van Amsterdam tussen 1850 en 1900. Op dit moment werkt hij aan een Engelstalige bewerking en de actualisatie van zijn proefschrift. Zijn specialismen zijn: geschiedenis van de ruimtelijke planning, theorie van planning, voedselbeleid en stadslandbouw. Na zijn pensionering in 1987 is hij betrokken geraakt bij de praktijk van het voedselbeleid en stadslandbouw in de Metropoolregio Amsterdam. Hij is mede-oprichter van Food Council MRA, Stichting Voedsel Verbindt, de website Van Amsterdamse Bodem, de voedselraad voor de gemeente Amsterdam en het platform Samenwerking Stadslandbouw Amsterdam. Hij brengt een groot deel van zijn tijd door als vrijwilliger en bestuurslid van de Voedseltuin IJplein in Amsterdam waar groenten en kruiden worden gekweekt voor de voedselbank in Amsterdam-Noord. Hij voelt zich schatplichtig aan een drietal leermeesters, dat zijn Andreas Faludi, Jerry Kaufman en Wayne Roberts.
Informatie over leven en werk is te vinden op:
https://www.linkedin.com/in/arnold-van-der-valk-1b80941a/
https://research.wur.nl/en/persons/arnold-van-der-valk
https://www.narcis.nl/person/RecordID/PRS1239181/Language/nl
Beatriz Pineda Revilla (b.pineda.revilla@hva.nl) is Senior Onderzoeker en Docent aan de Hogeschool van Amsterdam. Haar huidige onderzoek en onderwijs richten zich op de governance van de energietransitie, waarbij ze specifiek kijkt naar hoe burgerparticipatieprocessen verbeterd kunnen worden om het energiebewustzijn te vergroten en gedragsverandering te beïnvloeden. Ze is gepromoveerd in Sociologie en Planologie aan de Universiteit van Amsterdam en heeft een MSc in Urban Studies van dezelfde universiteit. Ze heeft ook een Master in Architectuur met een specialisatie in Stedelijke en Regionale Planning van de Universiteit van Navarra en heeft een aantal jaren als stedenbouwkundige gewerkt voordat ze haar academische carrière begon.
Sarah Essbai (sarah.essbai@gmail.com) is een architecte en stedenbouwkundig onderzoeker. Ze heeft architectuur gestudeerd in Marokko en planologie in de Verenigde Staten als Fulbright scholar. Sarah heeft gewerkt in de Amerikaanse staat Indiana aan projecten omtrent betaalbare woningbouw en vergrijzende gemeenschappen. Zij is momenteel actief lid van Pluk! Groenten van West in Amsterdam en haar onderzoeksinteresses zijn voornamelijk gericht op zelforganiserende gemeenschappen, social design en stadslandbouw.
0 reacties