Een uitzichtloze relatie

9 maart 2022

December vorig jaar kwam Deltacommissaris Peter Glas tot een nogal verontrustende conclusie voor wat betreft het zoeken naar plekken voor woningbouw. Een lang citaat uit het persbericht. Ik kan het immers niet beter zeggen. “Bij de keuze voor nieuwe locaties voor woningbouw wordt nog nauwelijks rekening gehouden met het bodem- en watersysteem en de gevolgen van klimaatverandering, vooral die op de lange termijn. Naar schatting 820.000 nieuwe woningen zijn voorzien in overstroombare gebieden, gebieden met een slappe ondergrond of gebieden met een natte bodem. Het zijn locaties die kwetsbaar zijn voor overstromingen, wateroverlast, bodemdaling, maar ook voor droogte en hitte. Deze kwetsbaarheid zal door klimaatverandering toenemen, waarbij we steeds meer te maken krijgen met extreem weer, pieken in de rivierafvoer en een stijgende zeespiegel.”

Precies acht dagen later kwam het Planbureau voor de Leefomgeving met de resultaten van een studie, ‘Planmonitor NOVI’ geheten, waarvan de conclusies ook al niet best klinken. Wel is de afweging breder dan die van de Deltacommissaris, wat eigen is aan de positie van het PBL. Ook hier een citaat uit het persbericht: “Bij het plannen van woningen en bedrijfsruimtes houden beleidsmakers vaak onvoldoende rekening met de kwetsbaarheid van water, bodem en cultuurhistorie. Daardoor dreigen in de toekomst hoge kosten, of verdwijnen waardevolle elementen in het landschap. Met name in het westen van het land is dit risico hoog.”

Het zoeken van woningbouwlocaties is altijd corebusiness geweest van ruimtelijke ordening op alle ruimtelijke schaalniveaus. Sommigen spraken dan ook van een verstandshuwelijk. Elke partner heeft eigen behoeftes, maar die kunnen elkaar versterken. Ruimtelijke ordening draagt locaties aan voor woningbouw die voldoen aan planologische principes. Het volkshuisvestingsinstrumentarium en slim ingezette tools van andere sectoren zorgen ervoor dat deze locaties ook daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden. Een deftig gezelschap als de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) noemde dit een kwart eeuw geleden meekoppelende belangen in het rapport Ruimtelijke Ontwikkelingspolitiek. De vaderlandse planologie zal altijd afhankelijk blijven van andere beleidsterreinen om doelstellingen en ruimtelijke concepten te realiseren.

Het valt inderdaad niet te ontkennen dat planologische sturing via gekoppelde belangen decennia lang heeft plaats gevonden. Immers, uiteindelijk is het land (goed)deels ingericht volgens ruimtelijke concepten als Groene Hart en compacte steden. Soms tot chagrijn van bijvoorbeeld een ministerie als Verkeer & Waterstaat (een oude naam, want we spreken immers over het verleden) dat middelen voor de aanleg van wegen en openbaar vervoer moest bijleggen. Onder het groeikerenbeleid zelfs zonder dat er financiële plafonds waren afgesproken; de fameuze openeinderegelingen, dichtgetimmerd in het VINEX tijdperk.

Polygame relaties zijn niet echt ontstaan. Landbouw wist ruimtelijke ordening goeddeels buiten de deur te houden; immers het meest doelmatige agrarische gebruik diende te prevaleren. Dus wegpompen dat overtollige water: inzakkende veenbodems zijn voor latere generaties boeren. Ook economische zaken liet zich niet inpakken. De bermen van menige snelweg draagt dan ook thans het bloesem van kantoren en bedrijfsgebouwen, om de titel van een studie van het Ruimtelijk Planbureau uit 2006 te parafraseren. Recent hebben zich daar overmatige logistieke dozen bijgevoegd.

Vijfentwintig jaar geleden beval de WRR aan om op zoek te gaan naar waarlijk nieuwe, toekomstgerichte meekoppelende belangen voor ruimtelijke ordening. Dat is niet gelukt, al was het alleen maar omdat ruimtelijke ordening als wederhelft langzaam over de horizon is verdwenen. Er viel dus nog maar weinig te koppelen. Nu is sprake van omgevingsbeleid, in ieder geval op nationaal niveau, wat integrale afweging en veelvoudige partnerschappen suggereert. Schier onmogelijk op nationaal niveau, dat terzijde. Maar wat is de positie van ruimtelijke ordening daarbinnen?

Met een minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening lijkt het aloude verstandshuwelijk weer nieuw leven ingeblazen te zijn. Wie denkt dat ruimtelijke ordening in een nieuw pak (met nieuwe schoenen) is teruggekeerd, leeft in een fantasiewereld. Een binnen een departement inwonende minister voor is immers van een andere statuur dan een minister van. Voor zover sprake is van een partnerschap is volkshuisvesting bovendien de bovenliggende partner, immers zo dominant dat woningbouwlocaties gezocht én gevonden worden die nogal ongelukkig gelegen zijn. In ieder geval vanuit een perspectief van klimaatadaptie als nieuw en toekomstgericht meekoppelend belang van ruimtelijke ordening.

Als verdediging zou gezegd kunnen worden dat er altijd compromissen moeten worden gesloten. Of, wat erudieter gesteld, dat zal altijd een gevolg van integraliteit blijven. En is het niet zo dat toekomstige waterproblemen technisch kunnen worden opgelost, ook op natte en slappe locaties? Want daar is Nederland toch zo goed in? Mijn conclusie is dat het partnerschap van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening maar beter definitief verbroken kan worden. Een evenwicht is er niet.

Author profile
Wil is emeritus hoogleraar stedelijke en regionale planologie op de afdeling Urbanism van de faculteit Bouwkunde aan de TU Delft

Zijn interesse gaat uit naar planning, governance en ruimtelijk ontwerpen op het regionale en nationale schaalniveau en naar pogingen om te komen tot vormen van ruimtelijke planning op transnationaal en EU niveau.

Hij heeft planologie gestudeerd op de Universiteit van Amsterdam en is daar in 1991 gepromoveerd op een proefschrift over ruimtelijke concepten. Na enige jaren gewerkt te hebben bij een planologisch en stedenbouwkundig adviesbureau keerde hij in 1994 terug als postdoc om, samen met Andreas Faludi, onderzoek te doen naar European spatial planning.

In 2000 maakte hij de overstap naar de Technische Universiteit Delft en werd daar in 2008 hoogleraar. Zijn meest recente publicaties zijn de bij Routledge verschenen bundel The Randstad: A polycentric metropolis, geredigeerd samen met Vincent Nadin en The Routledge Handbook of Regional Design, geredigeerd samen met Michael Neuman.

Author profile
Wil is emeritus hoogleraar stedelijke en regionale planologie op de afdeling Urbanism van de faculteit Bouwkunde aan de TU Delft

Zijn interesse gaat uit naar planning, governance en ruimtelijk ontwerpen op het regionale en nationale schaalniveau en naar pogingen om te komen tot vormen van ruimtelijke planning op transnationaal en EU niveau.

Hij heeft planologie gestudeerd op de Universiteit van Amsterdam en is daar in 1991 gepromoveerd op een proefschrift over ruimtelijke concepten. Na enige jaren gewerkt te hebben bij een planologisch en stedenbouwkundig adviesbureau keerde hij in 1994 terug als postdoc om, samen met Andreas Faludi, onderzoek te doen naar European spatial planning.

In 2000 maakte hij de overstap naar de Technische Universiteit Delft en werd daar in 2008 hoogleraar. Zijn meest recente publicaties zijn de bij Routledge verschenen bundel The Randstad: A polycentric metropolis, geredigeerd samen met Vincent Nadin en The Routledge Handbook of Regional Design, geredigeerd samen met Michael Neuman.

Column gegevens:
Auteur(s):Wil Zonneveld
Jaargang 55 /

9 maart 2022

De tekst en tabellen in deze bijdrage zijn gepubliceerd onder een CC BY-NC-ND licentie. Voor hergebruik van foto’s en illustraties dient u contact op te nemen met Rooilijn.
Whatsapp

Reageer op deze column

1 Reactie

  1. Sjors de Vries

    Kan niet vaak genoegd gezegd worden, zeker nu de vakwereld ook in ban raakt van bouwen, bouwen, bouwen…

    Antwoord

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.