Er is een beweging in het denken over de inrichting van de stedelijke openbare ruimte, die ervoor pleit dat fietsers zouden moeten leren hun fietsen op verder gelegen plekken te parkeren en naar hun eindbestemming te lopen. De Amsterdamse wethouder Ruimtelijke Ordening verwoordde het onlangs zo in De Volkskrant: “Mensen moeten leren dat ze hun fiets niet meer overal kunnen neerzetten waar ze moeten zijn”.
Dit idee borduurt verder op de verandering in het denken over de auto. Waar de auto eerst ruim baan kreeg in de stad, werd later gepoogd om het autogebruik terug te brengen. Auto’s stoten immers vieze lucht uit, veroorzaken verkeersongelukken met voetgangers en fietsen en nemen veel schaarse ruimte op straat in. Autogebruik wordt ontmoedigd en alternatieven gestimuleerd. Parkeerplaatsen komen ondergronds, geclusterd door de wijk. Daarnaast parkeren bezoekers aan de rand van de stad, en reizen daarna verder per fiets, te voet of met het openbaar vervoer. Tot zover alles prima.
Maar de volgende stap was dat dezelfde logica werd toegepast op fietsers. Beleidsmakers en bestuurders begonnen zich te ergeren aan hardrijdende fietsers die voetgangers omver reden. Bovendien werden geparkeerde fietsen nu als ‘rommelig’ gezien, en niet het beste gebruik van de openbare ruimte. Terrassen, bijvoorbeeld, werden gezien als higher use value.
Het verschil met auto’s is echter dat de voordelen van fietsen ruimschoots op wegen tegen de nadelen, die bovendien makkelijk op te lossen zijn. Fietsen is gezond, en vervuilt de leefomgeving niet. Fietsen nemen minder ruimte in dan auto’s. Wat betreft het probleem met gestalde fietsen: fietsers zijn best bereid om hun rijwiel een eindje verderop neer te zetten. En als je rekken plaatst, of duidelijke vakken, doen ze hun best om ze netjes te stallen. Maar met bijvoorbeeld een kind achterop de fiets en eentje voorop, is het niet handig heel ver te moeten lopen, of in een gat in de grond (een ondergrondse fietsenstalling) af te dalen. Als voetgangers en fietsers met elkaar in de knoop komen, is er in de meeste gevallen genoeg ruimte om beide ruim baan te geven. Dan zal de auto wel meer ruimte moeten inleveren.
Als je het fietsgebruik echt wil stimuleren, moet je dat faciliteren. Mij bekruipt het gevoel dat de Nederlandse politici en beleidsmakers het inmiddels wel genoeg vinden, dat er al genoeg mensen fietsen. Hun beleid lijkt gericht op het reguleren van de huidige hoeveelheid fietsers, niet op het significant doen toenemen daarvan. Toch is het aantal mensen dat te fiets naar werk of school komt, in gevallen waar dat kan (zeg onder de 5 kilometer), nog bedroevend laag. Er is nog een wereld te winnen, voor de volksgezondheid en het klimaat door meer mensen op de fiets te krijgen. Door ruimte te maken voor fietsers in de straat en door mensen de gelegenheid te geven om hun fiets te stallen waar ze willen zijn. Mensen hoeven niet te leren dat ze hun fiets niet meer overal kunnen neerzetten waar ze moeten zijn. Nee, politici en beleidsmakers moeten leren dat fietsers de oplossing zijn, en niet het probleem.
Carla Huisman is sociologe en gespecialiseerd in sociaal-ruimtelijke ongelijkheid. Ze doet onderzoek naar uiteenlopende zaken, zoals de groeiende onzekerheid in het wonen in Nederland en de invloed van ruimtelijke spreiding op de integratie van vluchtelingen. Carla werkt als postdoctoraal onderzoeker aan de UvA bij de onderzoeksgroep stadsgeografie, alwaar ze analyseert of burgers op gelijke voet en op democratische wijze met gemeentes kunnen samenwerken.
0 reacties