Zekere hit op twitter: twee foto’s van een stedelijk tafereel met dertig jaar ertussen. Links, een dorre, grijze straat vol met geparkeerde of in de file staande Simca’s en Ford Taunus. Rechts: het huidig lieflijk groen kleuterparadijs wat er van diezelfde straat geworden is. Blije likes en instemmende replies gegarandeerd. Maar valt in een stad die alleen maar mooi en lieflijk is wel te leven?
Mijn favoriete hoek in Amsterdam: er rijdt een tram, er rijden auto’s. Af en toe een veel te luide motorfiets die je borstkas doet trillen met zijn via het grondwater resonerende PK’s. Een onmogelijk grote vrachtwagen draait toch de mogelijk nog onmogelijkere bocht om. Bomen staan er niet, daar is de hoek veel te krap voor. Toch is op die hoek het mooiste café van de stad. Een veilige vluchthaven midden in de stedelijke onherbergzaahmeid.
Auto’s zijn vies en gevaarlijk en terroriseren de openbare ruimte. Niets tegenin te brengen. Maar een lieflijke stad is geen Stad. Rauw, moeilijk te veroveren, weerbarstig. Is dat niet hoe grootstedelijkheid er in echte, grote-mensen metropolen uitziet? Taxi’s op Manhatten rijden met 80 kilometer per uur door de lange Avenues, als bloed door de levensaders. Het centrum van de wereld.
Een fijne oudejaar was het dit jaar, in een onooglijke pizzeria aan een smalle, boomloze racebaan van een straat in druilerig Luik. Het was de enige tent die open was. Halfords-getunede Opeltjes leken buiten wel op verkeersslachtoffers uit te zijn. Maar nimmer voelden we ons binnen zo geborgen. Eén met de andere gasten, een enclave in de woestijn van beton en benzine.
Binnen-buiten: er moet contrast zijn.
Als er niks te overwinnen valt, dan…is er inderdaad niets te winnen. De stad als eindeloze steriele peuterspeelzaal – wat valt daar nog te halen? Koffieleutende barbiepoppen met holle blik in de ogen, op de wezenloos stille en groene Frans Halsstraat te Amsterdam – hun leegheid schokt me, om met Tim Krabbé te spreken. Alles weerstandsloos, zacht, geen onvertogen woord. Onuitstaanbaar. Niet echt.
Waarachtigheid bloeit waar geen rozen. Tussen gemotoriseerde rauwheid (of, de veilige haven na een ruwe zeiltocht, danwel de primitieve berghut na een zware klim – maar daar zijn we niet helaas niet zo vaak.)
Valencia: auto’s parkeren soms drie rijen dik. Maakt niet uit, want stille afspraak: je laat je handrem eraf! Zo kan de binnenste auto er altijd uit. Geregeld zie je eigenaren met dat doel auto’s in de rij ernaast heen en weer wiegen om een uitgang te creëren. Alleen de aangepaste, geschikte stadsmens handhaaft zich in harde urbane omstandigheden. Als je het hier redt, red je het overal. Frank Sinatra had gelijk.
Leve de auto en leve de stad.
Prikkelend betoog. Ik ben zelf meer voorstander van langzaam verkeer in de stad, maar ik snap wel je punt over reuring. Socioloog Abram de Swaan schreef in 1997 al dat ‘schoon, heel en veilig’ meer de randvoorwaarden zijn voor een badkamer dan voor een grootstedelijke samenleving. Een leefbare stad, schreef hij, is geen opgepoetste stad, maar een stad met de goede mengverhouding van vermaak, verbazing, ergernis en spanning. https://stadslente.blogspot.com/2013/05/leefbaarheid-meer-dan-een-badkamer.html
Een stad is pas een stad als je kans loopt om door een auto te worden aangereden, een beetje thrillseeken? Ruim baan voor gezonde-meerderjarigen-met-rijbewijs? Ik heb liever een inclusieve stad waar iedereen van jong tot oud veilig de straat op kan.