Met de opkomst van het neoliberalisme is de utopie met de vuilnisman meegegeven. Dat wordt tenminste beweerd. Maar klopt dat wel? Al een decennium of drie wordt tot vervelens toe gezeverd dat het afgelopen is met de maakbare samenleving. Ik heb dat altijd opgevat als de vertwijfeling van het postmoderne kamp over de vraag waar het heen moet met de maatschappij. Men weet het niet. Wat men wel weet is dat daarvoor geen pasklare mallen voorhanden zijn waarnaar de samenleving gemodelleerd kan worden. Nou ja, ze zijn er wel, maar die vermaledijde samenleving toch, die werkt er niet aan mee, omdat die uit eigenwijze types bestaat die rare trends en modes volgen – groepsdieren zou je zeggen. Een sterk punt van dat postmoderne kamp is dat het zijn vertwijfeling van meet af aan heeft verpakt als veroordeling van een vorige generatie die de samenleving zou hebben willen smeden naar een pasklare mal. In tijden van persoonlijk succes als leidraad voor maatschappelijk gedrag spreek je je twijfel uit als een besliste veroordeling van iets dat zich elders, bijvoorbeeld in het verleden afspeelde. Met een postmodern modewoord heet dat een constructie. En die constructie krijgt vervolgens vorm als een intimidatie die de (tegenst)ander meteen in de verdediging drukt. Ik hoef mijn erudiete lezers niet uit de doeken te doen dat we hier te maken hebben met een van de grondslagen van de populistische beweging die daarbij liefst niet gehinderd wordt door kennis.
Nu heb ik vroeger zelf meegemaakt. Als historische ervaringsdeskundige heb ik eigenlijk nooit goed begrepen waarop maakbare samenleving, maakbare stad en noem maar op, nu eigenlijk slaat. Laten we het even bij de stad houden en bij ons vak: de planmatige inrichting en vormgeving van de fysieke ruimte. Ik heb heel wat plannen gemaakt, eraan meegewerkt, plannen veroordeeld, veranderd, afgeschoten wegens gebrek aan kwaliteit. Dat laatste betrof meestal in hoogdravende wartaal of tekentaal verpakte luchtkastelen zonder fundament in behoorlijk uitgevoerd onderzoek naar ruimtebehoefte, veranderend ruimtegebruik, slijtage, wijzigingen in appreciatie, waarden, normen- en doelenanalyse. Het aardige van de moderne planning was juist de wil tot fundering van ruimtelijke plannen en maatregelen in methodisch verantwoord uitgevoerd onderzoek naar dynamisch ruimtegebruik en structurele wijzigingen in de maatschappelijke verhoudingen en gedragingen van groepen en individuen als gevolg van industriële, sociale, demografische revoluties. Plannen maken betekent onvermijdelijk het toepassen van idealistisch getinte normen en criteria en dus studie van waarden die zulke normen voortbrengen. Een parkeernorm is niet minder, maar ook niet meer dan een uit een complex waardensysteem gedestilleerd criterium dat wordt toegepast in een plan om een bepaalde ruimte in te richten. De hoeveelheid criteria die in ons vak wordt toegepast, en daarmee de hoeveelheid aan tijd, plaats en omstandigheden aangepaste idealen is in maat en getal nauwelijks te overzien.
Plannen maken is dus onderzoeken, rekenen en sleutelen, idealen toepasbaar maken, kortom, een ambacht. Een ambacht op wetenschappelijke grondslag. Wat je maakt is niet de maatschappij zelf, maar een inrichtingsplan voor een deel van de samenleving op enig moment en voor beperkte tijd.
De geschiedenis leert dat generaties zich tegen elkaar afzetten. Als het gaat om maakbaarheid heeft het huidige, neoliberale tijdsgewricht veel te bieden aan de volgende, samengebald in de verhuizing van de pretentie van gedragsbeheersing van het collectieve naar het individuele domein, vergezeld van een even kostbare als uitgebreide en ondoorgrondelijke controlitis op alle niveaus van handelen: de staat, de ziektekostenverzekering, de actuele kapitalistische bedrijfsinrichting met haar op stalinistische leest geschoeide arbeidsverhoudingen, zich suf administrerende onderwijzers en verpleegsters. Vermarkting van goederen en diensten bij de gratie van beheersing, hoezo liberale vrijheid? Liberalisme voor het gewone volk? Stel je voor zeg.
0 reacties