Hoogbouw met alles onder één dak – van fitnessruimte tot werkplek – het klinkt voor sommige mensen ideaal. Steeds meer hoogbouwprojecten bieden gemeenschappelijke voorzieningen aan hun bewoners. De keerzijde hiervan is dat de betrokkenheid met de buurt afneemt, omdat het bewoners minder afhankelijk maakt van voorzieningen in de wijk zelf. Woontorens vormen zo kleine dorpjes bóven de stad. Deze ontwikkeling vormt een sluipend gevaar voor de levendigheid van onze stadswijken.
In stedelijke gebieden met beperkte ruimte en hoge woningdruk, bieden hoogbouwprojecten vaker kleinere woningen én collectieve voorzieningen binnen het gebouw. Zo heeft de woontoren Fibonacci in Amsterdam daktuinen, een co-working, koffieruimte, gastenverblijven, een gym en wasruimte voor haar bewoners, en bewoners van de nog op te leveren Baantoren in Rotterdam kunnen onder meer gebruik maken van een yogastudio, dakpark, bibliotheek en zwembad. Hoewel dit wordt gepresenteerd als een manier om woningen betaalbaar te houden en te streven naar duurzaamheid en gemeenschapsvorming, leidt het in werkelijkheid tot een verarming van het publieke leven op straat.
Naarmate voorzieningen als crèches, groen- en sportvoorzieningen zich meer ín de gebouwen bevinden, verdwijnen belangrijke sociale knooppunten in de wijk. Dit geldt met name voor nieuwbouwwijken waar overwegend hoogbouw staat of gaat komen, zoals de Amsterdamse Sluisbuurt. Deze wijk zal voor zo’n 80% uit woontorens bestaan, waarvan het grootste deel met collectieve voorzieningen voor haar bewoners. Dit betekent dat duizenden mensen in mindere mate gebruik maken van publieke voorzieningen en de interactie met de buurt afneemt.
Stadswijken zijn plekken waar je mensen tegenkomt die je normaal gesproken niet zou ontmoeten. Dit geldt voor openbare ruimte, zoals straten, parken en pleinen, maar ook voor semi-publieke plekken als winkels en (buurt)cafés. Dit soort plekken brengt mensen uit de buurt samen die elkaar niet ‘natuurlijk’ tegenkomen. Ze hebben er spontane ontmoetingen die bijdragen aan de zogenaamde ‘publieke familiariteit’. Dit begrip wijst volgens sociologe Talja Blokland op het vertrouwd raken met bekende gezichten in de buurt, zonder dat er sprake is van intensief contact. Juist bij de glasbak, wasserette of zandbak kom je elkaar ongedwongen tegen, groet je elkaar, of maak je een praatje. Publieke familiariteit is belangrijk voor goed werkende wijken, het draagt bijvoorbeeld bij aan dat je je er thuis voelt en veilig. Doordat in de woontorens vooral midden- en hogere inkomens wonen en zij hier vervolgens hun eigen gemeenschappelijke voorzieningen gebruiken, ontstaat bovendien minder contact tussen mensen met verschillende sociaal-economische achtergronden.
Als we willen dat hoogbouwprojecten bijdragen aan het welzijn van onze steden, moeten we ervoor zorgen dat ze niet isoleren, maar integreren. Er is al veel veranderd sinds de hoogbouw uit de jaren ‘70 en ‘80 met haar naar binnen gerichte benedenverdiepingen – oftewel ‘blinde plinten’ – die bijdragen aan verlaten en onveilige plekken. In het eerste decennium van de 21e eeuw veranderden de gemeentelijke visies op hoogbouw: woontorens werden meer geïntegreerd met de stad, met cafés en winkels op straatniveau om levendigheid te stimuleren. De huidige trend om privé voorzieningen te creëren voor de woontoren bewoners staat haaks op deze visie.
Om bij te blijven aan veiligheid, verbinding met de stad en bruisende straten, zou het aanbod van collectieve voorzieningen in de torens beperkt moeten blijven. Een alternatief is om ze toegankelijk te maken voor álle buurtbewoners in plaats van alleen de eigen bewoners. In veel aanbestedingen van gemeenten voor hoogbouwprojecten ontbreken aanbevelingen over verhoudingen tussen privé, collectief en publiek. Een nuttige toevoeging aan de criteria voor nieuwe hoogbouw zou dan ook zijn om eisen te stellen aan de openbaarheid van voorzieningen.
Goede woontorens kunnen ook op straatniveau bijdragen aan een levendige, toegankelijke en inclusieve stad, mits ze geen belangrijke functies weghalen van de straat. Alleen dan kunnen bewoners zich echt onderdeel voelen van hun omgeving en blijft de stad levendig en verbonden.
Katusha Sol is socioloog, docent en onderwijsontwikkelaar bij Placemaking UvA. Ze is mede-initiatiefnemer van Stichting Placemakers en Stichting De Buurtcamping, met als missie om bij te dragen aan prettige buurten voor iedereen.
Emma van Helden is architect en openbare ruimte ontwerper. Ze was partner bij Studio Soma en werkte daar aan het levendiger en inclusiever maken van openbare ruimte in de stad. Momenteel is ze onder andere werkzaam als landschapsontwerper voor de gemeente Amsterdam.
Van de 243 woningen in Fibonacci worden er 49 in de sociale huursector verhuurd. Deze huurders hebben geen toegang tot het gemeenschappelijk dakterras. Dat is exclusief bedoeld voor de 194 middendure huurders, die daarvoor via (extra) servicekosten betalen. Daarmee hebben sociale huurders in Fibonacci geen buitenruimte, want deze woningen blijven onder de 50m2, en daaronder is buitenruimte wettelijk niet verplicht. Los van faciliteiten waar de buurt niets aan heeft want niet toegankelijk leidt deze keuze tot meer druk op de openbare ruimte wegens ontbreken van privé-buitenruimte.