Een (her)bezoek aan de planningsdriehoek

27 januari 2023

Patrick Witte en Thomas Hartmann (2022)

An Introduction to Spatial Planning in the Netherlands

Routledge, London

144 p.

ISBN 978-10-321-3698-1

€ 59,99

Een introductie op de planologie in Nederland bieden, dat is wat de Patrick Witte (Utrecht Universiteit) en Thomas Hartmann (TU Dortmund) met het boek beogen. De primaire doelgroep bestaat uit studenten planologie op universiteiten en hogescholen. Hierbij maken ze gebruik van de planningsdriehoek als analytisch sleutelconcept die object, proces en context omvat. Al na het tweedelig voorwoord van zowel Paul Zoete als Tejo Spit zelf, maar zeker na hoofdstuk 5 weten we dat het een nuttig en betekenisvol weerzien is. Het boek bouwt namelijk voort op niet alleen Planologie: Een wetenschappelijke introductie in de ruimtelijke ordening in Nederland (Spit & Zoete 2016), maar ook op Gepland Nederland uit 2002. Bovendien vult het andere publicaties over planologie als discipline aan, die eveneens Nederland gebruiken als bruikbare ingang om de basisprincipes te begrijpen.

Het boek geeft op een spitsvondige manier een overzicht van een relatief jonge discipline. In haar korte bestaan is de planologie tegelijktijdig aan verandering onderhevig, maar ook een hardnekkig blijvertje. De auteurs helpen de lezer met verkennen en oriënteren op wat de discipline te bieden heeft. Dat hierin de drieslag object, proces en context wordt gevolgd, biedt de lezer een herkenbare structuur en daarmee zekerheid. Een zekerheid die in de ruimtelijke praktijk volgens de auteurs niet alleen in het bestemmen van gebieden noodzakelijk is, maar ook leidt tot spanning vanwege onvermijdbare onzekerheden. Onzekerheid, één van de klassiekers in de planologie, die naast tijd, de toekomst, meningen van zowel professionals als betrokken en de immer veranderde ruimtelijke opgaven blijvend vragen om een balanceeract. Of zoals de auteurs het noemen: “planning is never ‘finished’.” (p. 9)

Het positioneren van planologie (of in het Engels: spatial planning) in een model te midden van praktijkgericht beleidsadvies, het nog meer dan planologie normatieve stedelijk ontwerp (urban design) en de disciplines bestuurskunde en geografie is boeiend. We zien namelijk zowel de disciplinaire context waarin planologie zich bevindt, als de moeilijkheid om de planologie zelfstandig een plek te geven. Zo helpt figuur 1.5 om de prachtige veelzijdigheid van planologie te begrijpen. Om deze veelzijdige aard van planologie in zijn essentie te vangen, wordt de planningsdriehoek als raamwerk opnieuw bezocht. De auteurs constateren dat de relatie tussen object-proces-en-context complementair is maar vragen zich tegelijkertijd af of dit ook zo is voor de nieuwe, nationale institutionele context: de Omgevingswet en de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Want zijn die wel complementair aan de rijke historie aan planologische gedachten? En zullen ze materialiseren in toekomstige ruimtelijke interventies in Nederland, een vraag gesteld op pagina 34 die openblijft.

In drie opeenvolgende hoofdstukken worden systematisch en stap-voor-stap alle hoeken van de planningsdriehoek belicht. Opmerkelijk genoeg is het de context die als laatste aan bod komt. Hoofdstuk 2 focust direct op het object van studie (het landgebruik en de bestemming daarvan). Meteen en terecht wordt opgemerkt dat locatie en daarmee een context cruciaal is. Samen met vier andere karakteristieken (inertie, heterogeniteit, functionele mogelijkheden en prijs) leidt dat volgens Witte en Hartmann in iedere casus tot een unieke, plaatsgebonden aard van het object van planologie. In een hoofdstuk dat wederom prettig leesbaar is met verwijzingen naar een veelvoud aan relevante concepten en (korte) voorbeelden, is de conclusie toch deels opvallend. “The right functions need to be developed at the right locations, and this is a continious and iterative process.” (p. 54) Want hoe we zowel sensitief kunnen zijn voor diepere lagen van normatieve assumpties, maar tegelijkertijd op zoek moeten naar de “juiste locaties voor de juiste functies”, blijft op z’n minst qua proces een uitdaging. Terwijl een vraag die bijvoorbeeld zou kunnen opduiken, zijn er “juiste locaties” voor de technieken en infrastructuur die nodig zijn om de energietransitie een plek te geven? Is er bijvoorbeeld een juiste achtertuin te vinden voor een verzameling windturbines? Of omgekeerd, vanuit de tuin redenerend, is er die ene functie die als object perfect past? Een nieuwe hoogspanningsverbinding ligt dan vast niet voor de hand.

Na de wat-en-waar-vraag, komt het proces aan bod. Een wederom systematische aanpak met dit keer de beleidscyclus als ankerpunt, zorgt voor prettige duiding van wat er ook al weer allemaal komt kijken bij een planproces. Tegelijkertijd constateren de auteurs dat processen in de praktijk nogal divers en minder cyclisch van aard zijn dan in theorie soms verwacht.  Meer begrip voor interactieprocessen tussen actoren is een must voor planologen en dat geldt evenzeer voor de dynamieken ten aanzien van governance. En misschien geldt dat nog wel extra voor beleidsprocessen op regionale schaal. Juist op dat niveau komen complexe vraagstukken (zoals de ontwikkeling van de Rijnenburgpolder) samen die qua dimensies schaal en tijd in institutioneel niemandsland belanden. De vraag is of de nieuwe Omgevingswet (waarvan de auteurs opmerken dat de overheid nog steeds druk bezig is met implementatie, dat blijkt een langdurig proces te zijn) helpt. Want hoe kunnen dit soort complexe planologische uitdagingen nu worden opgelost? Meer normativiteit, ook qua proces, zou een antwoord kunnen zijn volgens de auteurs. Hierin is het kernidee van een open planproces om de relevante actoren op het “juiste” moment te betrekken in het planproces. Maar wie gaat dit dan juist doen?

Dan de derde en laatste hoek van de planningsdriehoek: de context. Want planning, hoewel sommige processen plaatsvinden in een “institutional void” (p. 70), gebeurt niet in het luchtledige. Sterker nog, niet alleen de locatie zorgt voor unieke vraagstukken, maar ook tijd zorgt voor dynamiek, waardoor het duiden van de context in ieder planologisch vraagstuk essentieel is. De auteurs kiezen ervoor om specifiek stil te staan bij de bestuurlijke, institutionele en maatschappelijke context in relatie tot het object en proces van planologie. Deze opdeling maakt het voor de lezer iets meer een uitdaging om de uitgezette redeneerlijn te volgen. Bovendien worden de voorbeelden minder concreet, zoals in paragraaf 4.1.3. Daar wordt een Nederlands voorbeeld (over allocatie en regionaal beleid) ingeleid met een vergelijking over regionale planning in niet alleen Nederland, maar ook Duitsland en Frankrijk. Afgerond wordt de sub-paragraaf met het noemen van de Randstad en het Groene Hart als een duidelijk voorbeeld van regionale governance. Het boek zou nog fraaier zijn geweest, als de context van deze voorbeelden een expliciete uitwerking had gekregen.

Immers, het terechte punt dat context bijzonder relevant is, wordt soms bij de uitwerking van de voorbeelden in het boek net iets te veel ontdaan van de context. Dat kan de leesbaarheid voor met name internationale lezers af en toe tot een uitdaging maken. Omgekeerd, het is juist de beknoptheid en de heldere structuur die helpt om de context van de planologische discipline zelf te begrijpen in een van nature altijd veranderende ruimtelijke realiteit waar planologen mee van doen hebben. Bovendien krijgt de lezer gemotiveerde leestips om verder te gaan waar dit boek ophoudt, zoals Dutch Land-use Planning van Barrie Needham (2014) inzake r.o.-wetgeving en grondpolitiek als de lezer de relatie object-proces verder wil verdiepen. Voor boeken over context en specifiek ook planningsculturen wordt de relatie gelegd met werken van Van Dijk et al. (2019) en Dekker et al. (2012).

De auteurs van dit boek verbinden tot slot de klassieke planningsdriehoek met drie aanvullende aandachtspunten voor de blijvende, planologische balanceeract: normativiteit, complexiteit en onzekerheid. Dit biedt de hoop en verwachting dat de strategische kracht van zorgvuldig en systematisch nadenken over ruimtegebruik ook in de toekomst van belang is en blijft. Ook voor de grote opgaven geldt dat een herbezoek aan de planningsdriehoek, of voor specifiek internationale studenten misschien een eerste ontmoeting, nuttig en welkom is.

Referenties

Dekker, G., de Klerk, L., Witsen, P. P., & van der Cammen, H. (2012). The selfmade land: Culture and evolution of urban and regional planning in the Netherlands. Spectrum, Amsterdam.
Needham, B. (2014). Dutch land-use planning: The principles and the practice. Routledge, London.
Spit, T., & Zoete, P. (2016). Planologie: Een wetenschappelijke introductie in de ruimtelijke ordening in Nederland. InPlanning, Groningen.
Spit, T., & Zoete, P. (2002). Gepland Nederland: Een inleiding in ruimtelijke ordening en planologie. Sdu uitgevers, Den Haag.
van Dijk, T., Van Kann, F., & Woltjer, J. (2019). Explaining Dutch Spatial Planning. InPlanning, Groningen.
Author profile
Dr. Ferry Van Kann is universitair docent milieuplanologie aan de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. | Website

Ferry Van Kann is als universitair docent betrokken bij verschillende vakken in de Groningse Planologieopleidingen op zowel bachelor als masterniveau. Hij richt zich enerzijds op brede, introducerende planologische vakken. Hij is daarbij ook co-auteur van het boek Explaining Dutch Spatial Planning (uitgever: InPlanning). Dit boek is de Engelstalige opvolger van de klassieker Facetten van de Planologie. Anderzijds heeft Ferry een proefschrift geschreven over energielandschappen en probeert deze kennis via met name milieuplanologische onderzoeksthema’s en vakken verder te ontwikkelen en te delen.

Author profile
Dr. Ferry Van Kann is universitair docent milieuplanologie aan de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen. | Website

Ferry Van Kann is als universitair docent betrokken bij verschillende vakken in de Groningse Planologieopleidingen op zowel bachelor als masterniveau. Hij richt zich enerzijds op brede, introducerende planologische vakken. Hij is daarbij ook co-auteur van het boek Explaining Dutch Spatial Planning (uitgever: InPlanning). Dit boek is de Engelstalige opvolger van de klassieker Facetten van de Planologie. Anderzijds heeft Ferry een proefschrift geschreven over energielandschappen en probeert deze kennis via met name milieuplanologische onderzoeksthema’s en vakken verder te ontwikkelen en te delen.

Recensie gegevens:
Auteur(s):Ferry Van Kann
56

27 januari 2023

De tekst en tabellen in deze bijdrage zijn gepubliceerd onder een CC BY-NC-ND licentie. Voor hergebruik van foto’s en illustraties dient u contact op te nemen met Rooilijn.
Whatsapp

Reageer op deze publicatie

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.