Cultuur in gebiedsontwikkeling: hoe kan het wél?

17 januari 2025

Rinske Brand (2024)

Hart hoofd handen – gids voor stadmakers

LannooCampus, Amsterdam
240 p.
ISBN 978-940-144-29-78
€ 39,95

Rinske Brand, de auteur van Hart hoofd handen – gids voor stadmakers, is op een missie: kunst en cultuur een groter onderdeel laten zijn van stadsontwikkeling. Culturele plekken zoals broedplaatsen, cultuurclusters en stadslaboratoria laten steden namelijk floreren, stelt zij, maar door de toenemende druk op de ruimte in steden delven kunst en cultuur vaak het onderspit bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ook zijn creatieve stadsmakers te vaak pioniers in stedelijke ontwikkeling die zelf het wiel opnieuw uitvinden, observeerde de auteur voordat zij aan dit boek begon. Geïnspireerd door de persoonlijke verhalen van gepassioneerde stadmakers die “met een ongekende gedrevenheid hun levensmissie realiseerden” (p.13) startte Brand een zoektocht naar een model dat helpt bij het realiseren van culturele plekken in steden. Dat dit belangrijk is, staat voor de auteur buiten kijf: “kunst en cultuur zijn geen bijzaak, maar de kern van stedelijke vernieuwing. Ze maken onze steden mooier, leefbaarder, veerkrachtiger en aantrekkelijker voor iedereen” (p.15).

Zodoende dient Hart hoofd handen als een gids die vooral ingaat op de ‘hoe-kan-het-wél’-vraag. Om meer culturele plekken te realiseren moeten verschillende partijen elkaar eerst beter begrijpen, luidt de hoofdboodschap, want de werelden van vastgoedontwikkelaars, beleidsmakers, creatievelingen en cultuurmakers liggen nog veel te ver uit elkaar. Brand, oprichtster van adviesbureau BRAND The Urban Agency, kiest voor een constructief verhaal dat begint bij een betere kennisuitwisseling tussen de belanghebbenden van culturele plekken in steden. Wat moeten gemeenten, cultuurmakers, vastgoedpartijen en lokale gemeenschappen van elkaar weten voor een geslaagde samenwerking? En vervolgens: welke oplossingen bestaan er al om culturele initiatieven een serieuze kans te geven bij stadsontwikkeling? Via een concreet vier-stappen-plan leidt de auteur de lezer door het boek heen om cultuur-gedreven ontwikkeling haalbaar te maken in de praktijk.

Allereerst vraagt het boek aandacht voor een gelijk speelveld. Via een confrontatie met de gemiddelde jaarinkomsten van een beeldend kunstenaar (€16.900 bruto per jaar) laat de auteur zien dat het bijvoorbeeld simpelweg onrealistisch is om kunstenaars en creatieve makers als eenzelfde soort speler te zien als een commerciële partij. Met een uitgebreide beschrijving van de grote variëteit aan actoren – van culturele partijen zoals autonoom werkende kunstenaars, atelierorganisaties of leegstandbeheerders tot aan spelers in de vastgoedsector zoals beleggende ontwikkelaars, uitvoerende ontwikkelaars en institutionele beleggers – zet de auteur een genuanceerd beeld van mogelijke betrokkenen neer. Een rits aan concrete aanbevelingen voor zowel cultuurmakers (“leer onderhandelen”), vastgoedpartijen (“reken af met het stereotype kunstenaar als anarchistisch en ongeorganiseerd”) en gemeenten (“denk domeinoverstijgend”) maken tastbaar wat partijen kunnen doen om elkaar beter kunnen begrijpen.

Na een bespreking van bestaand beleid en regelgeving relevant voor culturele plekken in steden – van de Omgevingswet en grondbeleid tot kunst- en cultuurbeleid, gaat de auteur over op haar vier stappen om cultuurgedreven ontwikkeling in de praktijk mogelijk maken. Hoewel het fijn was geweest om in een methode-hoofdstukje te lezen over op basis van welke informatie en/of ervaringen dit model tot stand was gekomen, staan de stappen boordevol praktische benaderingen en instrumenten. De unieke bijdrage van dit boek zit hem, wat mij betreft, vooral in de rijkelijk toegevoegde casuïstiek die de hoofdstukken illustreren. De gedetailleerd beschreven projecten door heel Nederland én buitenland laten zien wat precies in specifieke situaties goed werkt qua initiatief, organisatie, financiering en exploitatie van een ontwikkeling. Dat de mogelijkheden te over zijn, blijkt uit de grote variëteit in de casussen.

Zo laat de ontwikkeling NYMA in Nijmegen zien hoe een combinatie aan publieke interventies, zoals het introduceren van erfpacht, de oprichting van een gebiedsfonds, contractafspraken voor een sociale ondernemershuur en publieke voorfinancieringen en subsidies, ervoor zorgden dat de creatieve makers ook na het tijdelijk gebruik in het gebied konden blijven. De ontwikkeling in Amsterdamse Poort door CBRE toont hoe ook een private partij met creatieve partijen kan onderhandelen zodat het voor beide partijen iets oplevert. Ook weten culturele gebruikers zich soms ook erg goed zelf te organiseren, blijkt uit buitenlandse voorbeelden. Zo wisten cultuurmakers in Berlijn met behulp van een Zwitsers pensioenfonds en een erfpachtregeling de grond voor Holzmarkt 25 te bemachtigen. In Leuven schreven buurtbewoners van Hal5 zich als non-profitorganisatie in op de open oproep van de gemeente voor Hal5 en hielp de Vlaamse WinWin-lening, een financieringsinstrument waarbij particulieren geld lenen aan ondernemingen of non-profits, hen uiteindelijk hun plannen tot stand te brengen.

Hart hoofd handen stoelt op het argument dat cultuur veel potentie heeft om bij te dragen aan het leuker en leefbaarder maken van plekken. Het laat zien hoe cultuur als middel kan dienen voor stadsontwikkeling (bijvoorbeeld doordat het meer bezoekers naar een gebied trekt), maar het boek besteedt minder aandacht aan cultuur als een doel op zich. Het is begrijpelijk dat de auteur voor dit middel-doelargument kiest – juist om diegenen in gebiedsontwikkeling te overtuigen die dat nog niet zijn -, maar deze strategie heeft ook een keerzijde. Wat als een cultuurmaker zich niet per definitie bemoeit met het leefbaarder maken van een plek (maar deze ook niet per se minder leuk of minder leefbaar maakt)? Niet elke cultuurmaker zal zich immers voor de buurt kunnen en willen inzetten, maar wat als het leuker maken van een plek de énige manier is die voor creatievelingen overblijft om plekje in de stad te veroveren? Sturen we kunst en cultuur niet te veel in hun opdracht als ze iets voor een gebied móeten betekenen?

Om deze reden verdienen de momenten in het boek waar de auteur de maatschappelijke (maar ook persoonlijke) impact van cultuur bespreekt mijns inziens meer aandacht. Zoals de auteur zelf al aangeeft dat “een atelier hebben in een wijk en deuren gesloten houden niet per se maatschappelijke impact betekent” (p.69), komt het nogal nauw hoe een bepaalde creatieve partij van meerwaarde is voor een plek. Zo blijkt de auteur al ongeschreven regels te hanteren wat wel en niet tot ‘impact’ leidt: “het is dan wel belangrijk dat de uitvrager zich houdt aan de culturele functie en het niet toch een hub voor startups wordt omdat de huurprijzen hoger worden” (p.150).

Een mogelijke vijfde stap in het model kan daarom ingaan op het bepalen van de maatschappelijke impact en overige meerwaarde die cultuur in een gebied toevoegt. Per situatie zal immers steeds opnieuw uitgezocht moeten worden welke culturele functie het beste bij een plek past. Hoe bepaal je dan wat precies de meerwaarde van cultuur en creativiteit is voor een specifiek gebied? Levert iets wat de meeste mensen naar een plek toetrekt, automatisch de meeste waarde voor op voor een gebied of voor de maatschappij? Wie besluit over de uiteindelijke cultuurfunctie en wie praat hierover mee?

Al met al biedt Hart hoofd handen een mooi startpunt voor partijen die meer over cultuurgedreven ontwikkeling willen weten. Hoewel het boek best wat jargon uit de gebiedsontwikkelingswereld bevat, kan ik me voorstellen dat het voor culturele spelers die met stadsontwikkeling te maken hebben een zeer zinvolle inleiding biedt en voorbereiding op wat hen te wachten staat. Andersom is de uitvoeringsgerichte focus van Hart hoofd handen een erg prettige bijdrage aan het ruimtelijke vakgebied door te laten zien hoe de vaak als ‘zacht’ genoemde thema’s prima kunnen aansluiten op de ‘harde’ kant van gebiedsontwikkeling.

Author profile
Céline Janssen is postdoctoraal onderzoeker aan de TU Delft en in 2024 gepromoveerd op de sturing van sociale duurzaamheidsdoelen in gebiedsontwikkeling. | Website

Céline Janssen is postdoctoraal onderzoeker aan de TU Delft en in 2024 gepromoveerd op de sturing van sociale duurzaamheidsdoelen in gebiedsontwikkeling.

Author profile
Céline Janssen is postdoctoraal onderzoeker aan de TU Delft en in 2024 gepromoveerd op de sturing van sociale duurzaamheidsdoelen in gebiedsontwikkeling. | Website

Céline Janssen is postdoctoraal onderzoeker aan de TU Delft en in 2024 gepromoveerd op de sturing van sociale duurzaamheidsdoelen in gebiedsontwikkeling.

Recensie gegevens:
Auteur(s):Céline Janssen
58

17 januari 2025

De tekst en tabellen in deze bijdrage zijn gepubliceerd onder een CC BY-NC-ND licentie. Voor hergebruik van foto’s en illustraties dient u contact op te nemen met Rooilijn.
Whatsapp

Reageer op deze publicatie

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.