Het platteland, de stad, en de mythen

19 mei 2025

Wouter Mensink (2024)

Hoe we uit het dorp vertrokken

Boom, Amsterdam
192 p.
ISBN 9789024467365
23,90

Sinds 1 oktober 2019, de dag van de eerste georganiseerde boerenprotesten tegen ‘de stikstofgekte’, is er in Nederland een hernieuwde interesse in het platteland. Delen van het land lagen sindsdien meermaals plat, maar na de zoveelste kilometerslange file, verbranding van afval en dreigementen aan bewindslieden, was het begrip van burgers tanende. Bemiddelaar en nationaal brandjesblusser Remkes sprak zelfs van een ‘kloof tussen stad en platteland’.

De toon was gezet: Nederland had te maken met een kloof tussen stad en platteland. Grote woorden voor een klein (en dichtbevolkt) land. Plattelandsexperts en ervaringsdeskundigen kregen een podium in de media; niets beter dan een mooie tegenstelling, toch? Gematigde stemmen in dit debat, waaronder de mijne, moesten hard knokken voor een plek aan tafel, om er vervolgens achter te komen dat de nuance overstemd werd door luidkeelse misdeeldheid. Het platteland kreeg een stem en die was, voornamelijk, luid en ontevreden. Vrijwel zonder problematisering werd zo het kloofdenken gereproduceerd.

Wouter Mensink is met zijn boek Hoe we uit het dorp vertrokken in het gapende filosofische gat gesprongen en durft het kloofdenken wél te problematiseren. Mensink is bestuurskundige, filosoof én conflictbemiddelaar en beschikt dus over relevante kennis en kunde om voorbij ‘de kloof’ te denken. Zijn doel: als wegbereider de dialoog tussen stad en platteland herstarten. In een zeer persoonlijk en toegankelijk essay verkent hij de historische ideeën en beelden die ons denken over stad en platteland hebben vormgegeven. Stedeling, of dorpeling, is iets dat je moet worden; de stad en het platteland zijn plekken die door mensen gevormd worden; de relatie tussen stad en platteland wordt steeds opnieuw vormgegeven. Het erkennen van deze dynamiek is wat mij betreft de grote bijdrage van Mensink. De relatie stad-platteland is een continu proces; een proces dat sterk beïnvloed wordt door (historische) beelden, mythen en wensbeelden.

Mensink start bij zichzelf, in Luttenberg en omgeving, met reflecties op zijn eigen familiegeschiedenis en het belang van landbouw voor het dorpsleven. In de 20ste eeuw werd landbouw economisch steeds minder van belang, maar Mensink stelt dat landbouw, en landbouwgeschiedenis, nog steeds stevig haar stempel drukt op het aanzien en het alledaagse leven van dorpen. Over dat aanzien valt moeilijk te twisten – dorpen en buitengebieden zijn immers ooit gevormd door en voor de landbouw – maar het alledaagse leven van hedendaagse dorpen wordt hier toch te onveranderlijk voorgesteld. Aan de Rijksuniversiteit Groningen doceren we al jaren dat forensen de belangrijkste inkomstenbron zijn voor dorpen. Dorpen, kortom, zijn tegenwoordig onderdeel van de diverse diensteneconomie, en vaak spelen ze hun eigen rol binnen een grotere stedelijke regio.

De behouden start van het essay vloeit deels voort uit Mensinks keuze om te beginnen bij de filosofie van Heidegger, over Sein, Zeit, Bauen en Dasein. Worteling op het platteland, met grondgebonden familiegeschiedenissen en een soort natuurlijke verbondenheid met het land, wordt gecontrasteerd met stedelijke ontworteling. Deze filosofie van Heidegger kon vooral wortelschieten in tijden van het nazisme – Heideggers lidmaatschap van de NSDAP en betrokkenheid bij de ontwikkeling van nazi-ideologieën blijft voer voor discussie onder historisch-geografen – en gelukkig erkent Mensink dit expliciet. Boerengemeenschappen werden in het verleden vaak genoeg als nationalistisch ideaalbeeld neergezet; puur, vitaal en de natuur controlerend. Deze geschiedenis is van belang voor het essay, maar al lezend bleef ik mij afvragen of Heidegger dit analyseerde of mede-vormgaf.

Gelukkig worden er veel meer denkers opgevoerd. Het werk van Henry Klumpenhouwer wordt gebruikt om de Achterhoekse band Normaal moeiteloos en overtuigend te verbinden met Nietzsches werk over de Griekse goden Apollo en Dionysus. Mensink neemt ons mee langs de vraagstukken rond moderniteit en het platteland als tegenpool van de moderne stad. In tijden van versnelde verstedelijking bood het platteland houvast, als ware het een ‘middenlandschap tussen natuur en cultuur’. Steden, met hun fabrieken en machinerie, voldeden aan Tönnies idee van Gesellschaft. Het platteland voldeed aan het idee van Gemeinschaft en wordt nog steeds als een plek neergezet met meer gemeenschapszin, zelfs na alle mechanisering en industrialisatie in de landbouw.

De persoonlijke ervaringen van Mensink, bijvoorbeeld ‘hoe je een stedeling wordt’ in Boedapest, bieden een interessante inkijk in zijn ‘stadservaring’. Stedeling worden beschouwt hij alsof je een nieuwe jas moet leren dragen. Aanvankelijk zit het onwennig en ben je vooral bezig met het pretenderen dat deze jas bij je past; dat voelt nog niet zo, maar dat moet naar de buitenwereld wel zo lijken. Stedeling worden gaat dan gepaard met pretentie. In Oost-Nederland, waar zowel Mensink als ondergetekende ooit geworteld waren, gaat het volgens de verhalen juist niet om pretentie; ‘ie möt wat wean veur da-j wat kunt liek’n’. Enige inbeelding is als stedeling in wording vereist, daar waar inbeelding op het platteland eerder een verwijt is.

Boedapest blijkt een passende plek voor de jas-metafoor, maar dit deel van het essay toont ook dat Mensinks idee van de stad met name gebaseerd is op ervaringen in hoofdsteden. Zulke hoofdstedelijke metropolen behoeven waarschijnlijk een andere jas dan een regionaal centrum, of een zogenaamde ‘legacy city’ waar de industrie vertrokken is. In zulke steden, vaak met sociale en economische worstelingen, vindt men meer ‘gewortelden’ en meer afkeer naar kosmopolitisme. Mensink creëert hier, waarschijnlijk onbedoeld, een versimpelde dichotomie en had hier meer recht kunnen doen aan stedelijkheid als een divers fenomeen. Wat mij betreft een gemiste kans om op te wijzen op de drogreden achter ‘de kloof’ tussen ‘de stad’ en ‘het platteland’.

De taaie verbeelding van het platteland als een plek van hechte gemeenschappen zet Mensink vervolgens op het spoor van verhalen, beelden en mythen. Deze worden verkend aan de hand van Amerikaanse muziek en musici; dit is het meest literaire deel van het essay. Het laat zien dat Mensink thuis is in de werelden van de filosofie en de cultuurkritiek, maar de geografie blijkt minder een thuiswedstrijd. De geografie staat niet bekend om een leidende rol in de ontwikkeling van theorieën en concepten, maar zij is bij uitstek in staat om de verhalen van plekken te vertellen en in kaart te brengen. Er is het laatste decennium, zeker sinds de Brexit en de eerste verkiezing van Trump, veel geografisch onderzoek gepubliceerd over stad-platteland verhoudingen.

Geografen zullen het met Mensink eens zijn dat beelden ertoe doen en bestudeerd moeten worden. Mensink gaat echter verder en beweert dat beelden en mythen benaderen vanuit de ratio, vaak met als doel om ze te ontkrachten, de kloof enkel zal verdiepen. We zouden juist moeten willen begrijpen waarom mensen behoefte hebben aan die beelden, of ze nou kloppen of niet. De ‘rurale idylle’ is één van die beelden waaraan zowel stedelingen als plattelanders behoefte hebben. Stedelingen kunnen zo dromen van een fijne vakantiebestemming; rust, groen, ruimte en een simpel leven. Plattelanders kunnen het idyllische beeld bijvoorbeeld inzetten om een gewenst platteland neer te zetten.

Nu kunnen we deze beelden op Mensinks manier naast elkaar zetten en onderzoeken waarom mensen hieraan behoefte hebben, maar dit lijkt mij niet altijd afdoende. Beelden zijn ook bij uitstek politiek. Wat gebeurt er bijvoorbeeld als de rurale idylle gebruikt wordt om een beeld van het platteland neer te zetten waarin geen plaats is voor asielzoekers en vluchtelingen? Dit zal heus niet overal het geval zijn, maar het afgelopen jaar hebben meerdere dorpen het nieuws gehaald met een agressieve rurale idylle, hoe paradoxaal dit ook mag klinken.

De aanvankelijke kracht van het boek, de durf om te problematiseren, verdwijnt op het eind wat naar de achtergrond. Daar staat tegenover dat Mensinks ervaring als conflictbemiddelaar juist op de voorgrond treedt. Het laatste deel van het essay biedt aanknopingspunten voor een constructieve dialoog tussen stedelingen en plattelanders. Ik raad het politici, ambtenaren en journalisten ten zeerste aan om het slot van het essay ter harte te nemen. Er is uiteindelijk genoeg wat stedelingen en plattelanders bindt; ook het gevoel dat de ander eens beter zou moeten luisteren.

Author profile
Koen is universitair docent rurale en culturele geografie aan de Rijksuniversiteit Groningen | Website

Koen Salemink is universitair docent rurale en culturele geografie aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Author profile
Koen is universitair docent rurale en culturele geografie aan de Rijksuniversiteit Groningen | Website

Koen Salemink is universitair docent rurale en culturele geografie aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Recensie gegevens:
Auteur(s):Koen Salemink
58

19 mei 2025

De tekst en tabellen in deze bijdrage zijn gepubliceerd onder een CC BY-NC-ND licentie. Voor hergebruik van foto’s en illustraties dient u contact op te nemen met Rooilijn.
Whatsapp

Reageer op deze publicatie

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.