Vanuit het perspectief van de stad als laboratorium is de Hogeschool van Amsterdam (HvA) de afgelopen vier jaar de stad in getrokken om op vernieuwende wijze te werken aan stedelijke vraagstukken. Met het idee leeromgevingen te creëren en nieuwe oplossingen te vinden door de participatie van belanghebbende partijen en nieuwe verhoudingen en rolverschuivingen te realiseren in de stad.
Deze publicatie laat de waarde zien van praktijkgericht onderzoek en van het durven te vernieuwen in het leren van, in en met de stad. Dat was ook nodig, zo wordt geschreven, om een verkokerd instituut als de HvA los te weken en in buurten en wijken, dichterbij bewoners, van waarde te laten zijn. De publicatie is in vijf delen opgesplitst. Het eerste deel is een theoretische verkenning naar fieldlabs en sociale innovatie, waarna het tweede deel ingaat op de gehanteerde fieldlab-methodiek. In het derde deel komt in negen hoofdstukken het gros van de projecten – de gecreëerde leeromgevingen – aan bod, waarna de laatste twee delen reflecteren op het proces en de opbrengsten van vier jaren werken in de stad als laboratorium.
In drie stadsdelen is via vijftien projecten gewerkt aan uiteenlopende lokale opgaven. Deze aandacht voor wijkgericht werken is hard nodig in een stad waar de gemeente de laatste jaren centralistische bewegingen heeft gemaakt, en ook logisch en noodzakelijk wanneer je vraagstukken samen met bewoners, sociaal ondernemers en andere lokale partijen wilt oppakken. De buurt of wijk is een meer behapbaar schaalniveau dan een abstracte entiteit als ‘de stad’ met soms ongrijpbare ontwikkelingen.
De eerste twee boekdelen getuigen van een rijke, theoretische basis van de fieldlab-methodiek maar de veelheid aan auteurs en invalshoeken maakt de doelstelling van de Amsterdamse fieldlabs diffuus. Het gaat over het vormgeven van vernieuwende aanpakken van grootstedelijke problematiek, maar ook over het versterken van lokale kracht, het realiseren van sociale innovatie, het fungeren als community of practice, het creëren van innovatieruimtes, van nieuwe waarden en van een beter samenspel tussen spelers. Deze vele intenties en dappere ambities passen bij de zoektocht naar nieuwe werkwijzen en illustreren het optimisme en het geloof van de HvA in deze zoektocht. Dit optimisme en geloof sprong echter niet altijd over naar andere partijen in de stad. Soms waren partijen druk met eigen, interne problemen of bleken gekozen opgaven (toch) te veel ‘van boven’ ingegeven.
In het derde boekdeel komen projecten voorbij die zowel inhoudelijk als procesmatig zeer divers zijn. De centrale vraagstukken variëren van financiële zelfredzaamheid tot imago, van wateroverlast en klimaatadaptatie tot laaggeletterdheid, en van culinair ondernemerschap tot thuisleerprestaties. Een breed spectrum aan opgaven met een dito omvangrijk palet aan werkwijzen. Onder de aangewende of toegepaste theorieën, concepten, methoden en werkvormen die zijdelings voorbijkomen staan focusgesprekken, theater, huisbezoeken, ontwerpend onderzoek, actie-onderzoek, bewonersworkshops en methoden met minder lokale namen als collaborative learning, negotiated knowledge, design thinking, frame creation method en value design canvas. De ruimte om verschillend te mogen zijn, is hoe dan ook bewonderenswaardig en maakt ieder project leerrijk op een eigen unieke manier.
Het vierde en vijfde boekdeel biedt de meest waardevolle bijdragen, met een extra vermelding voor de drie ambtenaren die openhartig aan het woord komen. In drie hoofdstukken worden, met een gezonde dosis zelfreflectie, de tekortkomingen en beperkingen van de gehanteerde werkwijzen niet geschuwd. Genoemd worden de lastigheid van écht vraaggericht werken, de rol en het belang van taal en framing bij het werken met verschillende partijen en het belang van ruimte, tijd en onderling vertrouwen.
Zoals gezegd is de ruimte die ieder project heeft gekregen om pragmatisch vorm te geven aan de leeromgeving prijzenswaardig. Wanneer uitgezoomd wordt, heeft deze vrijheid geleid tot een bonte verzameling van beproefde werkvormen en werkwijzen. Toch schuilen in deze bontheid enkele punten van aandacht voor de overdraagbaarheid. En wel om de volgende vier redenen: de lokale insteek, de dominante rol van de hogeschool, de taligheid van de publicatie en de overmatige aandacht voor het proces.
Ten eerste is de lokale, context-gerichte focus en ‘eigenheid’ van de projecten een logische en bewuste keuze, maar komen de overdraagbare elementen niet over het voetlicht. De kans is aanwezig dat de opgebouwde, lokaal-gebonden kennis onvoldoende relevant of herkenbaar is voor andere gemeenten, bij uitstek in kleinere gemeenten.
Ten tweede is deze publicatie overwegend uit een HvA-perspectief geschreven. Het mag overduidelijk zijn hoe belangrijk en vruchtbaar de fieldlabs zijn voor de hogeschool. Middelen, medewerkers en studenten zijn in omvangrijke mate aangewend om de stad in te gaan en op vernieuwende manieren te werken aan de stad. Toch is de stem van anderen nauwelijks zichtbaar, terwijl er zoveel nieuwe coalities zijn aangegaan. Dit is overigens iets waar andere hogescholen ook tegen aan lopen. Je gaat samen leren en ontwikkelen, maar uiteindelijk lijken verantwoordelijkheid, eigenaarschap en penvoering te liggen bij de partij die de leiding op zich heeft genomen en het leerproces heeft ontworpen. Terwijl juist het perspectief van andere partijen, de bewoner in het bijzonder, zo waardevol kan zijn.
Hierop aanhakend is de publicatie behoorlijk talig. Niet dat cijfers, schema’s of infographics iets aan de opbrengsten veranderen, maar het zou deze mogelijk inzichtelijker maken en zo de publicatie toegankelijker voor doelgroepen die misschien niet zo talig zijn ingesteld.
Ten slotte richt de publicatie zich overwegend op het duiden en beschrijven van het proces. Misschien is dit te verklaren door de bestuurskundige achtergrond van enkele auteurs en aanjagers, maar toch waren juist de opbrengsten, resultaten en bereikte doorbraken in deze vier jaren werken ook interessant geweest. Wat heeft echt gewerkt? Met wat zijn partijen nu echt tevreden? Wat gaf energie en wat schreeuwt om doorontwikkeling?
Ondanks deze kanttekeningen biedt de publicatie volop inspiratie om zelf het samenspel aan te durven, leeromgevingen te creëren en in gezamenlijkheid te werken aan vraagstukken en te zoeken naar antwoorden.
David ter Avest is stadsgeograaf en als docentonderzoeker verbonden aan Hogeschool Rotterdam en Hogeschool Inholland. Zijn onderzoeksterrein beslaat zowel het sociaal domein als het ruimtelijk domein waarbij voortdurend de onderlinge wisselwerking wordt opgezocht. Hij is redacteur bij Rooilijn en schrijft op diverse media over zowel sociale als ruimtelijke vraagstukken in de stad.
0 reacties