Hoe de middenklasse Amsterdam overnam

21 april 2023

Willem Boterman & Wouter van Gent (2023)

Making the Middle-class City: The Politics of Gentrifying Amsterdam

Palgrave Macmillan, New York

246 p.

978-1-137-57494-7

€ 125,34 (hardcopy)

In het boek “Making the Middle-class City” nemen Willem Boterman en Wouter van Gent (Universiteit van Amsterdam) ons mee door de sociaal-politieke geschiedenis van Amsterdam, waarbij ze laten zien hoe Amsterdam zich in de afgelopen veertig jaar gevormd heeft tot de bruisende middenklasse stad die het nu is. Iets dat menig Amsterdammer uiteraard opgevallen moet zijn, maar waarover verschillende verklaringen de ronde doen. Met dit boek belichten de auteurs, die zelf ook als Amsterdammers de veranderingen hebben meegemaakt, de wederkerige relatie tussen de veranderende bevolking van Amsterdam en de lokale politiek. Hierbij leggen zij de link tussen de sociaal-politieke en ruimtelijke veranderingen van de stad.

In de afgelopen 40 tot 50 jaar is de bevolkingssamenstelling van heel Nederland, en in het bijzonder van Amsterdam, enorm veranderd. Boterman en van Gent leggen uit dat deze veranderende bevolkingssamenstelling in hoge mate het gevolg is van economische herstructurering, waarbij de transitie naar een op dienstenverlening gebaseerde economie in een postindustrieel tijdperk professionalisering van arbeid in de hand werkt. Dit leidt er toe dat het aandeel van de bevolking dat zich in de middenklasse bevindt toeneemt terwijl de traditionele arbeidersklasse krimpt. Dit is geen nieuw fenomeen en vindt ook in andere landen plaats (Van Ham et al., 2020). In dit boek verklaren de auteurs hoe de opkomende middenklasse politieke en beleidsmatige veranderingen teweeg brengt. Volgens Boterman en van Gent vormt de lokale politiek, die steeds meer gedomineerd wordt door de middenklasse, de drijvende kracht achter sociaal-ruimtelijke ontwikkelingen in de stad. Het is een wederkerige relatie, waarbij sociaal ruimtelijke veranderingen onlosmakelijk verbonden zijn met politieke transities en beleid. Deze wederkerige relatie loopt als een rode draad door het boek.

Hoofdstukken 1, 2 en 3 fungeren voornamelijk als theoretische onderbouwing en geven een samenvatting van de relatie tussen sociale klassen en de staat, aangevuld met de demografische geschiedenis van Amsterdam van de afgelopen veertig jaar. In hoofdstuk 4 worden de verkiezingsuitslagen van de afgelopen veertig jaar besproken en ruimtelijk in kaart gebracht. De auteurs leggen uit dat Amsterdam decennialang een linkse stad is geweest, waarbij de PvdA domineerde in de gemeenteraad. Opvallend is dat de auteurs beargumenteren dat de stad steeds liberaler stemt, waarbij er voornamelijk gedoeld wordt op de toename het aandeel D66-stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2014. Vooral in buurten waar gentrificatie optreedt lijkt er een sterke toename te zijn in het aandeel D66-stemmers, terwijl de PvdA krimpt. Boterman en van Gent leggen uit dat de PvdA gekrompen is door zowel de afname van de traditionele arbeidersklasse in de stad, als de opkomst van rechts-populistische partijen.

Hoofdstuk 5 focust zich meer op de inhoudelijke veranderingen in politieke partijen en het bijbehorende beleid. Boterman en van Gent beschrijven hoe vanaf de jaren ‘90 van de vorige eeuw het beleid en de politieke partijen, zowel links als rechts, zich steeds meer conformeren aan de belangen van de middenklasse. Het voornaamste voorbeeld zijn de veranderingen in het woonbeleid. Voorheen werd er vooral belang gehecht aan het behouden en faciliteren van sociale huur, maar vanaf de jaren ‘90 wordt er steeds meer nadruk gelegd wordt op het differentiëren van de woningvoorraad. Met het oog op een opkomende middenklassen worden er steeds meer woningen worden gebouwd in het hogere huur- of koopsegment.

Hoofdstuk 6 is wat mij betreft het interessantste hoofdstuk. Hierin beschrijven de auteurs  hoe het beleid van binnenuit is veranderd door de groeiende vertegenwoordiging van mensen uit de middenklasse in de lokale politiek. Dit hoofdstuk bestaat uit interviews met diverse beleidsmakers, en een case study over de Van der Pekbuurt. Boterman en van Gent suggereren dat de perspectieven van de middenklasse via beleidsmakers indirect naar voren komt in het beleid. Uit de interviews blijkt dat beleidsmakers voornamelijk positief zijn over gentrificatie, en vinden dat verdringing weinig plaatsvindt in de stad. Boterman en van Gent beargumenteren dat dit een kwestie van perspectief is dat voornamelijk aansluit op een belevingswereld van de middenklasse.

De kracht van het boek is dat de auteurs de veranderende bevolking, politiek en het beleid, uitgebreid beschrijven in relatie tot elkaar. Dit geeft de lezer niet alleen een historisch overzicht van de sociaal-politieke veranderingen, maar ook een verklaring hoe en waarom deze veranderingen plaatsvinden. Dit maakt het boek niet alleen interessant voor academici en beleidsmakers, maar ook voor de bewoners van Amsterdam.

De auteurs hadden explicieter kunnen zijn in de beschrijving wie er tot de professionele middenklasse van Amsterdam behoort. De auteurs volgen Bourdieu (1984) en de definitie luidt als volgt: “Hoogopgeleide professionals of werkers in de diensten sector met een hoog aandeel cultureel kapitaal, die welvarend kunnen zijn maar niet behoren tot de economische elite van Nederland” (p.22). Voor mij blijft wat onduidelijk wie deze mensen nu precies voorstellen. Dit komt onder andere omdat het boek geen empirische synthese bevat die de verschillende vormen van kapitaal toelicht in de context van Amsterdam. Enkele (fictieve) voorbeelden van ‘typische’ middenklassebewoners hadden de lezer op dit punt meer houvast kunnen bieden.

Ik zeg dit omdat de definitie van de middenklasse niet statisch is en verandert over de tijd.  In Nederland, maar vooral in Amsterdam, zijn er op dit moment grote financiële verschillen tussen een hoogopgeleide starter zonder woning en een hoogopgeleide senior die al twintig jaar een koopwoning heeft. Hoewel beide groepen niet behoren tot de economische elite of de traditionele arbeidsklasse van Nederland, zijn deze groepen binnen de middenklasse zeker niet homogeen. Voornamelijk met oog op hun economische kapitaal is er relatief veel ongelijkheid tussen deze twee groepen. Daarbij komt ook dat de financiële voordelen van woonbezit tussen de generaties wordt doorgegeven, wat intergenerationele ongelijkheid in de hand werkt (Mulder & Smits, 2013). Deze verschillen maken uit omdat, zoals de auteurs zelf ook beweren, tot welke klasse de lokale politiek behoort indirect invloed heeft op politiek en bestuur.

Een goed voorbeeld hiervan werd zichtbaar tijdens het Woonprotest, waarbij veelal jonge woningzoekenden demonstreerden tegen het woonbeleid. Omdat de wooncrisis nu ook fracties van de middenklasse raakt krijgt deze eindelijk de noodzakelijke aandacht. Tegelijkertijd is er ook een deel van de middenklasse dat profiteert van de crisis omdat zij de afgelopen jaren vooral hun vermogen door hun woonbezit hebben zien groeien. Dit leidt tot de vraag welk deel van de middenklasse  nu eigenlijk aan het roer staat in het bestuur van de stad?? Want als het doel van het beleid was om zich te conformeren aan de wensen en belangen van de middenklasse, is dit de laatste jaren voor de hoogopgeleide starters niet bepaald gelukt. Het was goed geweest als de auteurs hier aandacht aan hadden besteed.

Dat gezegd hebbende, verwacht ik dat de auteurs allicht een verklaring hebben voor deze tegenstrijdigheid. Ik ben enorm benieuwd naar hoe zij de uitslag van de gemeenteraadsverkiezing van 2022 interpreteren, waarbij de PvdA opnieuw de grootste partij werd. Suggereert deze uitslag dat een toenemende deel van de middenklassen klaar is met het beleid van de afgelopen jaren en wordt het “woonbeleid” weer socialer omdat een steeds groter deel van de middenklasse daar profijt van heeft? Of klopt het dat samen met de toenemende welvaart van de stad, de stad, de politieke partijen en het beleid toch steeds liberaler worden? Ik kijk in ieder geval uit naar een vervolg over het stedelijk beleid van Amsterdam van de volgende veertig jaar.

Referenties

Bourdieu, P. 1984. A social critique of the judgement of taste. Traducido del francés por R. Nice. Londres, Routledge.

Mulder, C. H. & Smits, A. 2013. Inter-generational ties, financial transfers and home-ownership support. Journal of Housing and the Built Environment, 28, 95-112.

Van Ham, M., Uesugi, M., Tammaru, T., Manley, D. & Janssen, H. 2020. Changing occupational structures and residential segregation in New York, London and Tokyo. Nature human behaviour, 4, 1124-1134.

Author profile
Kyri is promovendus aan de TU Delft en doet onderzoek naar gentrificatie en veranderende verhuispatronen in Nederlandse steden.

Kyri Janssen is promovendus aan de TU Delft en doet onderzoek naar gentrificatie en veranderende verhuispatronen in Nederlandse steden.

Author profile
Kyri is promovendus aan de TU Delft en doet onderzoek naar gentrificatie en veranderende verhuispatronen in Nederlandse steden.

Kyri Janssen is promovendus aan de TU Delft en doet onderzoek naar gentrificatie en veranderende verhuispatronen in Nederlandse steden.

Recensie gegevens:
Auteur(s):Kyri Janssen
56

21 april 2023

De tekst en tabellen in deze bijdrage zijn gepubliceerd onder een CC BY-NC-ND licentie. Voor hergebruik van foto’s en illustraties dient u contact op te nemen met Rooilijn.
Whatsapp

Reageer op deze publicatie

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.