Ondanks de recente aandacht voor dorpen, verschijnen er maar weinig academische stukken over het dorp. Heeft het dorp nog betekenis in deze tijd? De nieuwe uitgave van tijdschrift OASE gaat volledig over de “identiteitscrisis” van dorpen en mogelijke “dorpse gebiedsontwikkeling”. Acht essays bieden “reflecties [om] de actuele omgang met dorpen te kunnen voeden”. De uitgave is getiteld ‘Project Dorp’ en beschouwt het dorp als bouwkundig, cultureel, maatschappelijk en politiek project.
OASE is het Vlaams-Nederlandse tijdschrift over architectuur en stedebouw en bevat essays van onderzoekers met een achtergrond in kunstgeschiedenis, architectuur en stedebouw. De redactie van deze uitgave is in handen van Stefan Devoldere (Universiteit van Hasselt), Maarten Liefooghe (Universiteit Gent) en Sereh Mandias (TU Delft).
Veel essays in deze uitgave gaan in op de historische ontwikkeling van het dorp. Leidende vragen zijn: “Hoe kregen wetenschappelijke, technische, maatschappelijke vernieuwingen hun beslag in een context van dorp en land? Welke actoren en agenda’s verzamelden zich rondom het dorp van de twintigste eeuw, en van welke beelden gingen hun idealen vergezeld? Waar spreken we dus over, als we het dorp als actueel model naar voren schuiven?” (p.6) Het gaat hierbij niet alleen over verbeelding, maar ook over ideologie en beleid.
Deze vragen worden uitgewerkt met voorbeelden uit verschillende Europese streken. Nikos Magouliotis bespreekt bijvoorbeeld het dorp als utopische plaats, gepresenteerd in ‘Village Suise’ (1896): “een samengesteld tentoonstellingsdorp, belast met een bijna onmogelijke taak: de verschillende Zwitserse kantons in hun culturele diversiteit vertegenwoordigen en ze tegelijkertijd samenbrengen in iets dat de nationale eenheid symboliseerde.” (p.139) Gregory Cartelli bespreekt het Frans geografisch regionalisme uit de jaren ’40, terwijl Giuseppe Cosentino het ideaal-dorp La Martella in Italië bespreekt (ontworpen in de jaren ’50).
Twee essays gaan in op het heden. Ward Verbrakel ontwikkelt een nieuwe ‘pattern language’ voor Vlaamse dorpen onder de noemer ‘village chatter’. Volgens Verbrakel resoneert dit begrip “met de losse aard van dorpsweefsels en staat voor een open architectonisch gesprek dat intrinsiek experimenteel is en uitnodigt om dorpsontwikkelingen af te stemmen op gedeelde waardesystemen” (p.141). Helena Andersson bespreekt twee dorpen in Noord-Zweden, die zijn aangewezen als plekken voor de groene transitie. Twee achtergestelde plekken staan daardoor opeens volop in de belangstelling, met grote sociale en politieke gevolgen.
Zoals de lezer wellicht al had gemerkt: de essays in OASE leggen de nadruk op de historische en theoretische aspecten van actuele onderwerpen. De essays zijn daardoor niet altijd even toegankelijk geschreven, maar bevatten wel originele invalshoeken en voorbeelden. Ruimtelijke professionals die op zoek zijn naar concrete handvatten om dorpsidentiteiten te versterken kunnen hun heil beter elders zoeken. Maar degenen die de diepte in willen, kunnen hun hart ophalen.
Als universitair docent planologie verzorgt Jannes (j.j.willems@uva.nl) onderwijs in de bachelors Sociale Geografie & Planologie en Future Planet Studies.
Centraal in zijn onderzoek staat de rol die infrastructuur- en waterbeheerders spelen in ruimtelijke transformaties. Jannes onderzoekt bijvoorbeeld hoe stedelijke waterbeheerders nieuwe blauwgroene infrastructuren realiseren om de stad klimaatbestendig te maken, en welke nieuwe samenwerkingen beheerders hiervoor opzetten met bedrijven, bewoners en andere organisaties. Daarnaast onderzoekt hij hoe de renovatie en vervanging van verouderde infrastructuur kan worden gecombineerd met andere ruimtelijke vraagstukken.
Eerder was Jannes werkzaam aan de Erasmus Universiteit als postdoc (afdeling Bestuurskunde). Hij promoveerde in 2018 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
0 reacties