De stad is in trek, maar ook in beroering. Nog nooit na de Tweede Wereldoorlog was de groei van de bevolking, de werkgelegenheid en de bezoekersstromen zo sterk. Nog nooit overlapten de ruimtelijke claims van bewoners, werkenden en toeristen elkaar zo hevig. Dat heeft geleidt tot een overspannen woningmarkt en onvrede over de drukte, met name in de vooroorlogse stad. Dat levert felle debatten op.
Floor Milikowski is journalist en geograaf en mengt zich in woord en geschrift in dit debat, onder andere in De Groene Amsterdammer. Dat doet ze up tempo, aanstekelijk, enthousiast, prikkelend en met politieke overtuiging. Dat maakt haar boek Van wie is de stad zeer lezenswaardig.
Zo is het tweede hoofdstuk een even lichtvoetig als heldere analyse van de transitie van de Amsterdamse economie. Milikowski citeert Michiel Mol, een van de oprichters van Lost Boys, een succesvol internetbedrijf met een platte organisatiestructuur, waar de dresscode casual is en de gedragscode informeel. Mol heeft een afspraak met Philips-topman Cor Boonstra in de Rembrandttoren aan de Amstel. “Ik kwam in mijn spijkerbroek en op gympen bij hem binnen. ‘Meneer Mol,’ zei hij. ‘Cor,’ zei ik. Dat was al even schrikken voor hem. Vervolgens zei hij: ‘Gefeliciteerd. Je bent de eerste die erin slaagt om hier in spijkerbroek binnen te lopen’” (pp. 45-46). Een mooiere omschrijving van de overgang van oude naar nieuwe economie heb ik nooit gelezen. Het gebruik van dit soort anekdotes houdt haar boek bovendien fris. Dit hoofdstuk is verplichte kost voor geografen.
Het daaropvolgende hoofdstuk maakt inzichtelijk hoe in tijden van crisis niet de grote bouwbedrijven, ontwikkelaars en investeerders de dienst uitmaakten, maar de bewoners en gebruikers van de stad. De gemeente gaf de regie soms zelfs uit handen. Inspirerende initiatieven ontstonden, zoals zelfbouw en creatieve bedrijvigheid op locaties als De Ceuvel in Amsterdam Noord. Milikowski stelt de intrigerende vraag waarom dat wat in crisistijd mogelijk is, in tijden van hausse weer wordt afgeremd.
In het begin van haar boek is Milikowski een geograaf bij uitstek: ze beschrijft situaties ter plekke. Op pagina 83 wordt die nuance plotsklaps verlaten als ze uit het niets constateert dat de tuinsteden uit het Algemeen Uitbreidingsplan volop mogelijkheden bieden om uit te groeien tot de zo in trek zijnde centrumstedelijke milieus van de vooroorlogse stad. Dat is zeer discutabel. Bij de gemeentelijke ruimtelijke diensten werkt men zich uit de naad om de stedenbouwkundige structuur van gescheiden functies dusdanig te veranderen dat de bewoners en bedrijven van de 21ste eeuw hun draai in de kennisstad kunnen vinden. Maar volgens Milikowski “is de stedenbouwkundige opzet goed”, “is het stratenpatroon stedelijk” en “zijn er veel voorzieningen verspreid door de buurten”. Het simpel raadplegen van de functiekaart van Amsterdam of de kaart van de stadsstraten in de hoofdstad zou de journalist Milikowski behoedt hebben voor deze uitglijders. Hier lijkt toch vooral de wens de vader van de gedachte.
Dieper in het boek verkleurt Milikowski van geograaf tot pamflettist, met name in het hoofdstuk over de Sluisbuurt. Als faliekante tegenstander van het voorlopige stedenbouwkundig plan waarin ook ruimte is voor hoogbouw, laat ze vooral tegenstanders aan het woord. Dat siert een journalist niet. Ze zet met name de UvA-architectuurhistorica Petra Brouwer vol in het bühnelicht. “Het ontwerp geeft op geen enkele manier antwoord op de urgente vragen waar Amsterdam zich mee geconfronteerd ziet” (p. 267). Op geen enkele manier? In de Sluisbuurt worden veel woningen gebouwd in compacte setting, gemengd met andere functies, in de nabijheid van de urban fabric, om uiteindelijk deel van die urban fabric te worden. Daarmee worden niet alleen heel veel mensen bediend die een hoogstedelijke woonvoorkeur hebben, maar wordt ook de agglomeratiekracht van onze stad vergroot. Dat zijn kennelijk niet de urgente stedelijke vraagstukken. Wat dan wel?
Milikowski maakt zich met haar geflirt met tegenstanders van de groeiende stad kwetsbaar. Dat maakt Van wie is de stad nog geen slecht boek. Integendeel. Als de geograaf in haar niet flirt worden mooie onderzoeken belicht, en in haar rol als journaliste laat ze een helder licht schijnen op de neveneffecten van de triomf van de stad. Ze geeft dwarse stadsmakers als Nel de Jager en Jaap Draaisma de ruimte hun analyses met ons te delen en hun oplossingen voor disrupties uit te leggen. Milikowski wijst ons op creatieve ondernemers die in de volkswijken buiten het hippe centrum van de stad alles doen om buurtbewoners bij hun plannen te betrekken. Deze ondernemers worden soms moedeloos van die buurtbewoners: “Ze vinden het gewoon helemaal niks” (p. 120). Ze parafraseert terecht critici van het gemeentelijk woon- en toerismebeleid. Floor Milikowski laat met hartstocht zien hoe mensen en bedrijven reageren op de razendsnelle ontwikkelingen in een wereldstad als Amsterdam.
Als hartstocht en haar mening elkaar echter overlappen, dan vliegt de schrijfster uit de bocht. Dan gebruikt ze te vaak termen als ‘het grote consumeren’, ‘de honger van vastgoedmiljonairs’, of ‘pretpark voor hoogopgeleiden’. Ook baseert ze haar mening opeens op buurtonderzoeken die ze niet nader specificeert (bijvoorbeeld op pp. 194-195). Het ontbreken van een bibliografie is in dit opzicht dan ook op zijn zachtst gezegd slordig.
Dat hongerige vastgoedmiljonairs willen bouwen zou het gevolg zijn van de hoge grondprijzen. We moeten niet vergeten dat de hoge grondprijzen eerder een gevolg zijn van jarenlang niet bouwen, en van de door Milikowski zo gewaardeerde Hollandse sociaaldemocratische traditie van ruimtelijke ordening die uit gaat van een gelijkwaardige verdeling van ruimte, economische kansen en welvaart. Daartoe is ruimtelijke ordening niet het geschikt middel gebleken, zo leert de geschiedenis.
Van wie is de stad is een intrigerend boek, roept vragen op, waarvan een deel onbeantwoord blijft. Zoals de vraag die Milikowksi als titel van haar boek stelt. Maar haar boek is zeker voer voor geografen en planologen!
Jos Gadet (1959) is stadsgeograaf en publicist over stedelijke ontwikkelingen. Vrijwel direct na zijn afstuderen in 1986 trad hij in dienst bij de gemeente Amsterdam, achtereenvolgens als onderzoeker, beleidsmedewerker en uiteindelijk hoofdplanoloog bij de Dienst Ruimtelijke Ordening, sinds 2015 Ruimte en Economie.
Ambtenarij saai? Allesbehalve. In de Amsterdamse ruimtelijke ordening staan de uitdagende debatten tussen planologen en ontwerpers, intense contacten met de academische geografie en stedenbouw, grote bestuurlijke opgaven en een kritische bevolking garant voor een dagelijks spektakel op burelen en ….. in het veld.
De grote inspiratiebron voor Jos Gadet is Jane Jacobs. Haar methode, met een gedegen kennis van economie, geografie en sociologie de stad intrekken en de ontwikkeling van plekken duiden, is door Jos Gadet en Koos van Zanen verder ontwikkeld in de ‘schouwen’. Schouwen is een ‘visit by experts’, een vergadering op locatie, waarin niet alleen de kennis van de deelnemers de discussie bepaalt, maar ook de locatie zelf, die zich ten volle maar ook in details aan de deelnemers manifesteert.
Door de stad in te trekken raak je snel bevlogen. Jos Gadet promoveerde in 1999 op het proefschrift Publieke ruimte, parochiale plekken en passantenopenbaarheid, heeft tal van publicaties achter zijn naam staan (Archined, ROmagazine), en is medeauteur van verscheidene boeken over de stad. Jan Blokker noemde hem ooit ‘dè stadsgeograaf van Amsterdam’. In 2011 publiceerde hij het controversiële boek Terug naar de stad. Geografisch portret van Amsterdam, waarover Het Parool vermelde: Waarom sommige buurten opleven en anderen niet….Na lezing van zijn boek kijk je anders tegen die dingen aan. Fascinerend.
Hoe controversieel het boek ook is, vriend en vijand roemden de bevlogenheid van de auteur. Een bevlogenheid die hij ook buiten zijn werk als ruimtelijke ordenaar graag deelt in lezingen en excursies. Dat kan in het Nederlands, maar ook Duits en Engels.
0 reacties