De toekomst van Amsterdam Nieuw-West wordt vergeleken met de transformatie die het Berlijnse Kreuzberg heeft ondergaan. Van een oude immigrantenwijk tot één van de populairste wijken van Berlijn. Nieuw-West heeft volgens het stadsdeel de potentie om eenzelfde soort verandering te ondervinden. Beleids- en structuurvisies zetten in op het uitrollen van het stedelijke karakter dat in de binnenstad aanwezig is. Maar hoe kan deze visie verder worden vormgegeven volledig rekening houdend met het bestaande weefsel?
Het alledaagse leven als ondersteuning laten dienen voor visievorming is iets waar in filosoof Michel de Certeau in de jaren negentig over schreef. In zijn boek ‘The Practice of Everyday Life’ maakt de Certeau een onderscheid in twee werelden: de potentiële en de effectieve wereld. De potentiële wereld wordt gezien als een ontworpen ruimte van bepaald karakter, vorm en inrichting. De effectieve wereld als een omgeving die bepaald wordt door alledaags gebruik (de Certeau, 1984). De opbouw voor een stedelijke visie zou hier uit volgend niet enkel vanuit een wereld van bovenaf geschept moeten worden, door beleidsmakers en ontwerpers, maar ook door een wereld van onderuit. Ook de effectieve omgeving zou een plek moeten krijgen in de visievorming. Dit betekent dat er tijdens de visievorming aandacht gegeven wordt aan hoe mensen een ruimte ervaren en gebruiken en dat er in de visievorming rekening gehouden wordt met het bestaande weefsel.
De structuurvisie Amsterdam 2040 zet in op het uitrollen van het stedelijk karakter. Onder dit karakter wordt de aanwezigheid van voorzieningen op loop- of fietsafstand verstaan en de mogelijkheid een ‘ander’ te ontmoeten in de openbare ruimte, bewust of onbewust (Gemeente Amsterdam, 2011). Bewoners van de stad kunnen een kopje koffie gaan drinken om de hoek, in het park zitten met een laptop of een bibliotheek, buurthuis of bioscoop bezoeken. Een karakter dat voornamelijk nieuwe stedelingen aantrekt: hoogopgeleide bewoners, die in de kennisintensieve, creatieve en vrijetijdseconomie werken (Gemeente Amsterdam, 2013). Het stedelijke karakter zorgt niet alleen voor een aantrekkingskracht van nieuwe stedelingen, maar ook van ondernemingen en instellingen. Zij zien deze bewoners als toekomstige werk- en afnemers. Het stedelijk karakter is voor zowel de nieuwe stedelingen als ondernemingen een aantrekkelijk woon- en werkmilieu. In de binnenstad is dit karakter aanwezig, maar andere delen van de stad blijven achter in deze ontwikkeling.
Strategische verstedelijking
Het aantrekkelijke centrumgebied wordt uitgerold tot buiten de grachtengordel en zelfs tot buiten de Ring A10. Een manier om dit te doen is de ontwikkeling van ‘stadsstraten’ in verschillende delen van de stad. Een stadsstraat is een drukke, ruime straat die verschillende buurten met elkaar verbindt met meerdere gevestigde winkel- en horecagelegenheden. Het is een stedelijke ontmoetingsruimte. Verschillende bevolkingsgroepen kunnen elkaar tegenkomen, ontmoeten en kennis of informatie uitwis-selen (Gemeente Amsterdam, 2016). Voorbeelden van stadsstraten zijn de Van Baerlestraat, de Utrechtstestraat of het deel van de Jan Evertsenstraat binnen de ring.
Het deel van de Jan Evertsenstraat buiten de ring is één van de assen waar in de Structuurvisie 2040 de ontwikkeling van een stadsstraat is aangekondigd. De Jan Evertsenstraat is een lange ader die van de Sloterplas tot aan de binnenstad loopt, (figuur 1). Binnen de ring is het stedelijke karakter aanwezig, maar vanaf de overgang van vooroorlogse naar naoorlogse bebouwing wordt de Jan Evertsenstraat door de gemeente als een ijle zone omschreven. Een zone waar verkeer de overhand heeft en nauwelijks functies aanwezig zijn. Met het uitrollen van het stedelijke karakter wil de gemeente Amsterdam in dit deel van de Jan Evertsenstraat een transformatie op gang brengen. De doorgaande route wordt een straat waar men kan verblijven, elkaar kan ontmoeten of toevallig tegen kan komen. Er komt meer ruimte voor langzaam verkeer, de tram krijgt een zachte bedding en er komen 3.200 nieuwe woningen en voorzieningen. De voorzieningen zijn voornamelijk ‘third places’: plekken zoals parken en cafés waar de gemeenschap versterkt kan worden (Oldenburg, 2001). De visie voor de stadsstraat is gevormd in samenwerking met partijen gevestigd aan de Jan Evertsenstraat en verwoord in het Dynamisch Perspectief (Gemeente Amsterdam, 2014) en de Strategische Visie (Gemeente Amsterdam, 2016). De betrokken partijen zijn voornamelijk uitbaters en woordvoerders van instituties en grote bedrijven.. Alhoewel de ontwikkelingen van invloed kunnen zijn op het alledaagse leven van huidige bewoners, zijn de manieren waarop de Overtoomse Veld gebruikt en ervaren wordt in de visievorming (nog) niet meegenomen.
Ervaringen met verandering
Om een beeld te krijgen van het dagelijkse leven van bewoners van de Overtoomse Veld is de auteur voor haar masterthesis acht weken in de buurt actief geweest. In deze acht weken vonden er gesprekken plaats met wijkexperts en buurtbewoners. Variërend van de eigenaar van een koffiezaak en snackbar tot werknemers binnen sociale organisaties, studenten, oudere bewoners en kinderen. De gesprekken leidden tot inzichten in het dagelijkse leven (figuur 2).
Alledaagse vragen staan in dit onderzoek centraal: Waar doet een bewoner zijn of haar boodschappen? Waar gaat hij of zij sporten? Wordt er gebruik gemaakt van de fiets of het openbaar vervoer? Wat zijn plekken waar een bewoner wel of niet graag komt en waarom? Ook zijn er gesprekken gevoerd over contacten tussen buurtbewoners en veranderingen in de buurt. Twee aspecten komen uit deze verzameling van bewonersinformatie duidelijk naar voren: Overtoomse Veld heeft een dorps karakter dat verandert en bewoners hebben behoefte aan bepaalde nieuwe voorzieningen.
Vergeleken met tien jaar geleden is er in de demografische samenstelling weinig verandering te zien. De wijk telt 14.661 inwoners, waarvan 70 procent Nederlander met een migratie-achter-grond (OIS, 2016). In de afgelopen jaren zijn er meer nieuwe stedelingen komen wonen. Een stijging van tien procent, terwijl andere bevolkingsgroepen gelijk zijn gebleven of in aantal zijn gedaald (OIS, 2016). Dit houdt direct verband met ontwikkelingen in Overtoomse Veld Noord waar de Hogere Hotelschool zich heeft gevestigd en tot half 2017 de culturele broedplaats Lola Luid.
Veelgebruikte plekken in de buurt zijn het August Allebeplein, de Jan Tooropstraat en de Derkinderenstraat. Hier zijn de dagelijkse voorzieningen aanwezig als de slager, de Albert Heijn, Lidl, een groenteboer en meerdere koffiezaken. Ook de snackbar Abi Patat is gevestigd aan de Jan Tooropstraat. De eigenaar van de snackbar wordt ook wel de patatfilosoof genoemd. Zijn snackbar wordt door een divers publiek bezocht. Dat blijkt uit de verschillende buurtbewoners die mij naar hem doorverwijzen als kenner van de buurt. Hoewel hij in de tussentijd al een vijftal voorbijgangers groet, antwoord hij op de vraag of hij veel contacten heeft in de buurt:
“Ja contact, nee niet echt. Eigenlijk helemaal niet. Ik ben altijd aan het werk hier en contacten veranderen ook allemaal. Vroeger was het hier dorpser en kende je iedereen, maar nu worden wij ook allemaal als in de stad.”
Het verdwijnende dorpse karakter en de binding met de buurt wordt niet alleen door de snackbareigenaar aangehaald. Zo noemt een andere buurtbewoon-ster dat leven op straat verdwijnt door een ‘ander soort’ nieuwe bewoner: Een bewoner die in de ochtend naar zijn werk gaat, in de avond thuiskomt, maar verder niets doet in de buurt. Nanda, voorzitster van buurthuis VoorUit, sluit zich hierbij aan en voegt toe dat ze in het buurthuis moeite hebben om de nieuwe inwoners met kinderen te bereiken. Ze gaan langs deuren en scholen, bellen aan, flyeren; maar de kinderen van nieuwkomers gaan vaak naar naschoolse activiteiten buiten de wijk. Het gevolg is een eenzijdig publiek dat van de activiteiten in het buurthuis gebruik maakt aldus Nanda.
Welzijnswerker Roy Carter van Ru Paré community spreekt zich ook uit over de veranderingen in sociale contacten in de buurt. Roy woont meer dan vijftien jaar in Amsterdam Nieuw-West, waarvan tien jaar in Overtoomse Veld. Hij praat over een nieuwe sfeer van jonge mensen, studenten en yuppen die niets doen in de buurt. Ze gaan werken, komen thuis en trekken de deur achter zich dicht. Volgens Roy leidt dit uiteindelijk tot conflicten omdat je elkaar niet meer dagelijks tegenkomt. Bovendien, besluit Roy zijn verhaal, verdwijnen de plekken waar mensen elkaar wel tegen kunnen komen. Zo zegt Roy:
“Vroeger had je nog de bakker of de buurtsuper, maar die zijn allemaal weg. Een nieuwe koffietent ofzo zou wel leuk zijn en goed, maar dan moet dat ook weer niet van die dure hippe koffie zijn. De oudere Nederlandse generatie gaat er uit protest niet heen omdat het te duur is, en voor een andere gemeenschap is het daadwerkelijk te duur.”
Het tekort aan gemeenschappelijke voorzieningen wordt door meerdere bewoners genoemd. In bijna alle gesprekken wordt aangegeven dat niet alle gewenste activiteiten aan het August Allebeplein uitgevoerd kunnen worden. Een bibliotheek, bioscoop, drogist of H&M zijn niet aanwezig. Niet-autochtone vrouwen vertellen dat ze een plek in de buurt missen waar zij samen kunnen komen om te kletsen of wat te drinken. Er zijn wel wat koffiebarretjes aan het August Allebeplein, maar deze worden volgens hen gedomineerd door mannen. Buurtbewoners doen wel boodschappen in de buurt, voor andere activiteiten verplaatsen ze zich naar buiten Overtoomse Veld. Autochtone bewoners vooral richting de binnenstad naar de Jan Evertsenstraat en de Kinkerstraat – twee stadsstraten. Niet-autochtone bewoners begeven zich daarentegen richting Osdorp, Hoofddorp of Zaandam.
Een nieuw winkelgebied ontwikkelen aan de Jan Evertsenstraat lijkt veel bewoners een goed idee. De functies die zij missen, sluiten aan bij de ontwikkeling van ‘third places’, wat de stad voor ogen heeft. Ondernemers daarentegen, vinden de toekomstige ontwikkelingen geen goed idee. Overtoomse Veld heeft nu een slecht ondernemingsklimaat. Er staan veel panden leeg en er is weinig passage langs deze plekken. Passage die nodig is om bedrijven draaiende te houden. Hier ontstaat een potentieel conflict tussen een nieuwe winkelstraat die concurreert met bestaande winkeliers.
Kansen voor visievorming
Ruimtelijk gezien zijn er twee assen die de Jan Evertsenstraat en het August Allebeplein met elkaar verbinden: de Jan Tooropstraat en de Derkinderenstraat, figuur 3.
Dit zijn de straten waar zich op de hoeken kleine ondernemingen als een slager, snackbar of telefoonwinkel bevinden. Deze twee straten kunnen als verbindende assen tussen het oude en nieuwe winkelgebied dienen, mits er aanpassingen plaatsvinden. De plinten van gebouwen in de twee straten bieden ruimte voor het huisvesten van ondernemingen. In de Jan Tooropstraat zijn bijvoorbeeld bergingen, die omgevormd kunnen worden tot kleine winkels of atelierruimten. Bewoners vragen om algemene voorzieningen zoals een bibliotheek of drogist maar ook naar ‘specifieke’, per doelgroep, zoals een ‘hippe’ koffiebar of een theehuis voor niet-autochtone vrouwen. Daarmee is het gewenst in beide straten in te zetten op ontwikkeling van ruimtes en voorzieningen die voor verschillende bevolkingsgroepen toegankelijk zijn. Op die manier bewegen huidige en toekomstige bewoners zich makkelijker door de Jan Toorop- of Derkinderenstraat en is het nieuwe winkelgebied een aanvulling op het bestaande aanbod. Ondersteund door het huidige stedelijk weefsel, strekt het stedelijke karakter van de toekomstige stadsstraat zich dan uit tot in de Overtoomse Veld.
Huidige bewoners worden in dit onderzoek gezien als dragers van lokale kennis, wiens kennis gebruikt wordt als input voor visievorming. De kennis wordt verzameld door een diepgravend sociaal onderzoek waarbij observaties en interviews zijn afgenomen. De volgende stap is het maken van een ruimtelijke vertaalslag. Bewoners en wijkexperts hebben vaak moeite met de ruimtelijke vertaalslag van problemen en wensen. Andersom is het voor experts soms moeilijk om de vertaalslag van een ruimtelijke visie naar een leefwereld van bewoners te maken. Om de lokale kennis die bewoners bezitten over te brengen kan het van pas komen om bij dit soort situaties een expert in te zetten die kennis heeft van zowel de ruimtelijke vormgeving, als ook van de sociale wijkprocessen. Door in dezelfde ‘taal’ te spreken, is het gemakkelijker om common ground te vinden (Loopmans et al., 2016). Zo’n expert hoeft niet per definitie van huis uit een stedenbouwer te zijn, maar kan ook een socioloog, planoloog of sociaal geograaf zijn. Zolang hij/zij in staat is om de vertaalslag te maken van lokale kennis en gebruikspatronen tot het opstellen van een ruimtelijke visie.
Vragen die dan beantwoord kunnen worden zijn bijvoorbeeld op welke manier mensen gebruik maken van een ruimte. Of hoe en welke ruimte versterkt of veranderd kan worden. Waar liggen volgens buurtbewoners en wijkexperts kansen voor ontwikkeling? Een ruimte kan namelijk nog zo zorgvuldig ontworpen worden, het zijn uiteindelijk de gebruikers die er betekenis aan geven. Een sociaal ruimtelijk professional kan met een onderzoekende werkwijze de brug slaan tussen de huidige en de toekomstige vormgegeven wereld. Voor ontwerpteams bestaande uit ontwerpers, beleidsmakers of visievormers kan het helpen om zo iemand op te nemen in het ontwerpteam als bemiddelaar tussen deze twee werelden. Om een wereld te creëren die zich nog meer op zowel ruimtelijke als sociale aspecten grond. Zodat nieuwe plekken zich niet alleen richten op nieuwkomers, maar op iedereen. De stad is immers van ons allemaal.
(Dit artikel verscheen in Rooilijn, 2018, jg. 51(2), pp. 104-115)
0 reacties