In een tijd waar ontmoeting, toegang en inclusiviteit hoog op de ruimtelijke agenda staan, speelt de semi-publieke ruimte in potentie een interessante rol. Maar wat zijn eigenlijk deze semi-publieke ruimten en in hoeverre kan je deze ontwerpen of hier beleid voor maken? En hoe gaan wij, als gebruikers, om met de semi-publieke ruimte? Deze themareeks zoekt antwoorden vanuit onderzoek en praktijk, langs verschillende ruimtelijke concepten en verschijnsels en vanuit verschillende perspectieven. Dit artikel biedt een introductie op de semi-publieke ruimte en over de themareeks zelf.
Wie heel lang geleden in een Griekse Polis leefde, een van de eerste burchten die wij later steden zouden gaan noemen, kon gebruik maken van diverse soorten openbare ruimten (Meyer et al., 2020; Sennett, 2018;). Het voornaamste stadsplein was de Agora, dat kan worden vertaald als verzamelplaats. Een open ruimte omringd met gebouwen met aan de zijkant van het plein enkele zit- en eetgelegenheden. Het plein fungeerde naast de uitwisseling van goederen vooral als ontmoetings- en vergaderplek. Hier werd naar filosofen geluisterd en hoorden men de laatste politieke ontwikkelingen (en roddels). Voor het ruilen en (ver)kopen van overzeese goederen kon men terecht op een apart plein, het Emporium dat vaak aan het water was gelegen. Daarnaast konden burgers terecht in het Theatron, het amfitheater dat werd gebruikt voor politieke bijeenkomsten en diverse kunstvormen. In de Romeinse stad een soortgelijk beeld, waarbij het Forum een aanpassing was van de agora. Ook op dit plein werd handel gedreven en tegelijkertijd bestuurlijke informatie uitgewisseld. Onderdeel van het forum was een groot openbaar gebouw waarin het openbaar bestuur, de beurs of rechtbank gevestigd was.
Hoe openbaar is openbaar?
Wat deze plekken met elkaar en met de openbare ruimten van tegenwoordig gemeen hebben, is ten eerste dat ze een belangrijke verblijfsfunctie hebben. Het zijn plekken waar je naar toe gaat voor ontmoeting, vermaak en voor de uitwisseling van goederen, diensten en informatie. Plekken waar een uitwisseling kan plaatsvinden tussen verschillende maatschappelijke groepen (Hajer & Reijndorp, 2001). De meeste bevinden zich in de buitenlucht, zoals pleinen en parken, maar zoals de architect Nolli in 1748 al met een kaart van Rome liet zien, kunnen deze openbare ruimten ook overdekt of binnen zijn, zoals kerken en kloosters in die tijd.
Ten tweede hebben deze publieke en open plekken met elkaar gemeen dat ze – volgens de officiële definitie – voor iedereen toegankelijk zijn. Echter, al vanaf de Griekse polis wordt met de grenzen van dit begrip gespeeld. Toen hadden namelijk alleen vrije en kiesgerechtigde burgers toegang tot deze publieke ruimten en werden buitenlanders, slaven en vrouwen geweerd. En ook vandaag de dag zijn er discussies over wie er gebruik mag of kan maken van de openbare ruimte, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de meningsverschillen over de aanwezigheid van hangjongeren in speeltuinen (Helleman, 2021). Ook illustratief: de discussies rondom het verwijderen van bankjes in zowel een Rotterdamse als Haagse stationshal om zo dakloze EU-migranten te weren die voor overlast zouden zorgen (Rosenberg, 2023; Van Schaik, 2023).
Semi-publieke ruimten
Naast het spanningsveld rondom de toegankelijkheid is er in de loop der jaren nog een extra component bij gekomen: de eigendomskwestie. Gemeenten definiëren de openbare ruimte als alle gebieden die zij zelf in bezit hebben en beheren. De vraag is alleen hoe we dan de plekken moeten noemen die een verblijfsfunctie hebben en voor iedereen toegankelijk, maar tegelijkertijd in privaat bezit zijn, zoals bijvoorbeeld de openbare binnentuinen van woningcorporaties, overdekte winkelcentra en de treinstations. Wij noemen dit semi-publieke ruimten. Het zijn plekken die iedereen kan betreden, maar ze zijn niet in het bezit van de gemeente. Tegelijkertijd lijken ze openbaar, maar vaak heeft de eigenaar bepaalde regels opgesteld. Bijvoorbeeld openingstijden of gedragsregels, waardoor bepaald publiek wel of niet wordt gestimuleerd om van de ruimte gebruik te maken.
Naast dat dit soort private plekken een publiek en openbaar karakter hebben gekregen, is er tegelijkertijd ook een omgekeerde beweging in gang gekomen: private partijen maken steeds meer gebruik van de openbare ruimte. Kijk hoe er steeds meer terrassen zijn te vinden op dorps- en stadspleinen en hoe er steeds meer terrasboten worden toegelaten in grachten. Of hoe deelfietsen en deelscooters van commerciële bedrijven op redelijk willekeurige plekken in de openbare ruimte, als ‘dwaalfietsen’ of ‘strooiscooters’, worden geparkeerd. Ook dit noemen wij semi-publieke ruimten.
Het zijn deze verschillende vormen van semi-publieke ruimten die centraal staan in deze themareeks. De diverse definities die hiervoor worden gebruikt, de onduidelijkheid die erover bestaat, de vele mengvormen, de organisatorische vraagstukken en de potentieel maatschappelijke meerwaarde van deze semi-publieke ruimten zijn de aanleiding om hier meer aandacht aan te besteden. De verschillende auteurs zullen in hun artikelen de vele verschijningsvormen aan bod laten komen en inzicht geven in knelpunten en succesfactoren. In de rest van dit inleidende artikel geven we enkele bespiegelingen op dit interessante thema.
Definities
Laten we gelijk eerlijk zijn: hoewel we hierboven zo goed als mogelijk hebben proberen te beschrijven wat wij onder het begrip ‘semi-publieke ruimte’ verstaan, is er eigenlijk geen eenduidige definitie noch consensus over wat het precies is. Het maakt bovendien uit wie je vraagt naar een definitie. Een jurist, planoloog, ontwikkelaar of socioloog zullen hier elk ongetwijfeld anders over denken. Dat maakt het begrip tegelijkertijd spanningsvol als ongrijpbaar.
In de internationale literatuur wordt vaak gesproken over quasi-public spaces en pseudo-public spaces, met een veelvoud aan definities tot gevolg. In de sociologie wordt in dit verband ook wel eens verwezen naar het concept van third place: de sociale omgevingen waar mensen naast hun huis (1) en werkplek (2) gebruik van maken en samen komen (Oldenburg, 1989). Hierbij wordt oorspronkelijk gerefereerd naar zowel de publieke, openbare plekken (parken, pleinen) als de private plekken met een publiek karakter, zoals een café en kapper. Het gaat in de literatuur (en in deze themareeks) alleen steeds vaker over de laatste categorie: “most often a third place is not a public space but a private space open to public use, even though it may be a space of robust public life”, zoals Vikas Mehta (2023) het benoemt. Eric Klinenberg (2018, p.5) heeft het in dit verband over de sociale infrastructuur: “the physical places and organizations that shape the way people interact”.
Continuüm
De ongrijpbaarheid van het begrip komt voor een groot deel doordat semi-publieke ruimten zich ‘ergens’ bevinden tussen privé en openbaar (wat betreft toegankelijkheid) en tussen publiek en privaat (wat betreft eigendom). Denk bijvoorbeeld aan iemand die een bankje op de stoep zet tegen de voorgevel van zijn woning. De stoep is openbaar, de voorgevel en het bankje zijn privébezit. De vraag is alleen wie er nu allemaal op het bankje mogen zitten? Hoe publiek is dit privé-bankje, op de openbare stoep zo vlak voor iemands huis? Het is juist deze encrouchment zone – de overgang tussen privaat/publiek en privé/openbaar waar deze themareeks over gaat. Ruimten die zich – dan wel niet tijdelijk – ergens op dat continuüm bevinden.
Boomkens (1998; 1999) noemt deze moeilijk te benoemen intermediaire sfeer een tussen- of drempelwereld. Ruimten waarin individualiteit en collectiviteit elkaar raken. In Binnen in de stad laat De Boer (2012) zien hoeveel verschillende tussenvormen er zijn. Hij noemt deze overgangsgebieden, tussenzones en intermediaire plekken ‘publieke interieurs’. Naast meer ‘bekende’ plekken als bibliotheken en stations zijn dit ook nadrukkelijk kleine semi-publieke ruimten zoals hofjes, voorpleinen en galerijen, arcades, trappenhuizen en colonnades. De galerij van de flat is bijvoorbeeld dan wel eigendom van de woningbouwvereniging, maar voelt soms zo vertrouwd aan en wordt als een verlengstuk van iemands huis gebruikt. Plekken die soms privé zijn, soms openbaar, maar door een bepaald gebruik en gedrag krijgen ze een semi-publiek karakter.
In de volgende paragrafen gaan we nog dieper in op deze veelvoud aan verschijningsvormen door stil te staan bij aan de ene kant de kwestie van de toegankelijkheid (privé versus openbaar) en aan de andere kant de kwestie rondom het eigendom (publiek versus privaat).
Tussen privé en openbaar
De toegankelijkheid van een ruimte lijkt bepaald te worden door algemeen geldende wetten en regels, maar heeft ook te maken met iets veel minder grijpbaars zoals sfeer. Semi-publieke ruimten bevinden zich namelijk ergens tussen aan de ene kant de private, huiselijke sfeer met intieme relaties en aan de andere kant de publieke sfeer met veelal onbekenden.
De sfeer op een plek, het gedrag, gebruik en daarmee de toegankelijkheid van de ruimte wordt dus door mensen bepaald. Dit kan soms heel locatiegebonden en tijdelijk zijn. Lofland (1989) laat dit zien met het begrip parochialisering: de toe-eigening van het publieke domein. Soms wordt een plek door een bepaalde groep toegeëigend zodat het – vaak voor even – een plek wordt met een gevoel voor gemeenschappelijkheid en uitsluiting. Leg je kleedje neer in het park en het wordt ineens tijdelijk jouw plekje. Een speeltuin is overdag het domein van basisschoolkinderen en in de avond van jongeren uit de buurt. Een supermarkt kent rond etenstijd een andere sfeer en publiek dan tussen tien en elf uur ‘s ochtends. Ook deze toe-eigening maakt plekken tot semi-publieke ruimten.
Naast het tijdelijk kapen van deze publieke ruimten door bepaalde groepen zijn semi-publieke ruimten aan de andere kant ook de cruciale plekken waar verschillende groepen juist gelijktijdig gebruik van kunnen maken (Amin, 2002; Hajer & Reijndorp, 2001). Juist omdat deze plekken niet zo openbaar zijn, vol met vreemden, maar ook niet aanvoelen als sterk besloten. Het zijn plekken waar meerdere mensen zich prettig en thuis voelen. Piekut en Valentine (2017) laten dit zien aan de hand van specifieke interacties en typen bindingen in semi-publieke ruimten. Waar ze bij privé-plekken sterke bindingen zien en hechte sociale banden, zien ze bij openbare plekken vluchtige, eenmalige interacties en zwakke en losse bindingen. Het semi-publieke domein bevindt zich hiertussen. Hier is eerder sprake van herhaalde ontmoetingen, die via groet-en-korte-praatjesrelaties voor (h)erkenning kunnen zorgen (Van der Zwaard, 2010).
Tussen publiek en privaat
Wat betreft de eigendomsstructuur zijn er vaak meerdere varianten dan in eerste instantie wordt gedacht. Een woning en winkel zijn duidelijk privébezit en een buurtparkje is in handen van de gemeente, maar een straat in een overdekt winkelcentrum is al moeilijker te typeren. Neem bijvoorbeeld de route naar de trein. Het stationsplein is in handen van de gemeente, de stationshal is vervolgens eigendom van de NS en als je doorloopt tot op het perron dan kom je op een plek dat eigendom is van ProRail. Maar tegelijkertijd voelen al deze ruimten heel publiek aan. Bij de herontwikkeling van de grote treinstations wordt daar ook op ingespeeld met het toevoegen van ‘huiskamers’, piano’s, winkels en horeca. Voorzieningen die zich steeds meer richten op ontmoeten en verblijven (ongeacht of je wel of niet een trein moet halen). Het toenemende aantal OV-poortjes is echter een spelbreker voor dit maatschappelijke en vooral commerciële doel.
Maar hoe ervaart een gebruiker deze private ruimten die publiek toegankelijk zijn? En heeft de gebruiker altijd in de gaten als er een overgang plaatsvindt van publiek naar privaat? Leclerq (2018) laat in haar onderzoek zien dat dit afhankelijk is van het ontwerp en de mate waarin geprivatiseerde ruimten worden onderhouden. Een bekend voorbeeld is Schiphol Plaza dat privaat wordt beheerd maar de hal boven de sporen is ontworpen met de allure van een stadsplein, waardoor de gebruiker de overgang niet merkt. Er is bijvoorbeeld bewust straatverlichting in plaats van dakverlichting aangelegd om een dorpsplein na te bootsen en zo een publieke sfeer te creëren.
Ook op het gebied van wonen zien we semi-publieke ruimten. Aan de ene kant zijn er de woningcorporaties, hybride organisaties die zowel commercieel als vanuit maatschappelijk rendement denken en met hun woningcomplexen niet alleen individuele woningen afleveren, maar ook collectieve ruimten zoals portieken en gemeenschappelijke binnentuinen. Aan de andere kant zien we de laatste jaren ook bij private ontwikkelaars steeds meer tussenvormen ontstaan, omdat zij ook steeds meer de meerwaarde zijn gaan inzien van ontmoeting en collectiviteit. Dit leidt onder andere tot privaat beheerde woondomeinen (vgl. Lohof & Reijndorp, 2006), zoals Vondelparc in Utrecht of Kasteel Lelïenhuyze in Den Bosch waarbij de binnenplaatsen publiek zijn maar ’s avonds wel de hekken dichtgaan. Of tot nieuwbouwprojecten waar private partijen publieke ruimte willen toevoegen. Zo kent het nieuwbouwproject Valley (Amsterdam) een openbaar voetpad dwars door en over het gebouw heen, langs de verschillende terrassen en daktuinen. En heeft het appartementencomplex Sluishuis (Amsterdam) een dakterras dat voor iedereen is opengesteld.
In het buitenland zien we nog andere mengvormen tussen publiek en privaat. In vooral de Angelsaksische, neoliberale landen zien we dat projectontwikkelaars bij nieuwbouwprojecten ook de openbare ruimte inrichten én beheren (Carmona, 2022). Deze zogenaamde Privately Owned Public Spaces (POPS) worden door de één als vloek en door de ander als zegen gezien (Helleman, 2016). Een vloek voor hen die vinden dat openbare ruimten vrij moeten zijn van inmenging van private partijen. Zij wijzen er bijvoorbeeld op dat er in sommige van dit soort semi-publieke gebieden een beveiliger bij de ingang van een park staat of door het gebied loopt om te controleren of iedereen zich wel aan de (door hun gestelde) regels houdt. Een zegen is het voor die gemeenten die krap bij kas zitten en de kosten voor de inrichting en beheer van de buitenruimte graag neerleggen bij die partij die er ook via de stijgende woningprijs het meest van profiteert. De vraag daarbij is natuurlijk of een private partij het collectieve belang kan dienen.
Themareeks
Kortom, er zijn verschillende ontwikkelingen en debatten gaande over deze semi-publieke ruimten. Van abstracte academische discussies over de definitie tot meer normatief geladen verhalen over toegang, sfeer en inclusie. In deze themareeks proberen we inzicht te geven in de ambiguïteit van het begrip en laten we verschillende perspectieven op dit thema de revue passeren. Hierbij worden steeds de spanningen zichtbaar tussen privé en openbaar toegankelijk en tussen privaat en publiek eigendom, verteld aan de hand van recent onderzoek en actuele casuïstiek.
De verschillende bijdragen gaan over over stations, scholen, warenhuizen, hofjes en hoogbouw, maar ook over een kapper, hotellobby, groentekraam, dakpark en een leeszaal. De themareeks bevat zowel artikelen, als ook columns en boekrecensies:
- Glenn Lyppens – Robuuste woonstegen
- Maurice Harteveld – Hoogbouw vraagt om interieurstedebouw
- Arnold Reijndorp – Semi- [column]
- Anneke Brock & Matthijs Uyterlinde – Ruimte voor samenleven in superdiverse wijken
- Vincent Kompier – Lobby als mediator tussen stad en hotel
- Rufus de Vries – De entree als semi-publieke ruimte: een foto-essay
- Gerben Helleman – Notities over de publieke ruimte [boekrecensie]
- Matthijs de Boer – Naar de kapper in Mitilini [column]
- Joke van der Zwaard – Over het inrichten van ‘vanzelfsprekende ontmoetingsplekken’
- Floor van Ditzhuyzen – Een dakpark voor iedereen?! [column]
- David ter Avest – De waarde van sociale infrastructuur [boekrecensie]
- Vincent Versluijs – Het warenhuis als publiek interieur
- Ying-Tzu Lin, Rosa Danenberg & Letizia Chiappini – Hoe de platformeconomie de publieke ruimten infiltreert
- Floor van Ditzhuyzen – Bankjesgate [column]
- Harmen van der Wal – Een gebouw als stad – mét buurten
David ter Avest is stadsgeograaf en als docentonderzoeker verbonden aan Hogeschool Rotterdam en Hogeschool Inholland. Zijn onderzoeksterrein beslaat zowel het sociaal domein als het ruimtelijk domein waarbij voortdurend de onderlinge wisselwerking wordt opgezocht. Hij is redacteur bij Rooilijn en schrijft op diverse media over zowel sociale als ruimtelijke vraagstukken in de stad.
Gerben doet onderzoek naar het gebruik van de openbare ruimte, waaronder de manier waarop kinderen deze gebruiken en ervaren. Dit doet hij bij het lectoraat 'Gezonde leefstijl in een stimulerende omgeving' van De Haagse Hogeschool.
In het verleden was hij werkzaam als onderzoeker bij Onderzoeksinstituut OTB (TU Delft), als adviseur bij KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing, als coördinator van Platform Stad en Wijk en als sociaal projectleider in de Haagse Schilderswijk, en als senior beleidsmedewerker en teamleider bij woningcorporatie Haag Wonen.
In zijn vrije tijd schrijft hij in diverse media en op zijn blog Stadslente over de relatie tussen de geplande en geleefde stad. Met daarbij speciale aandacht voor de manier waarop mensen de openbare ruimte gebruiken. Ook is hij redacteur bij Rooilijn waar hij meerdere jaren de rubrieken 'recensies en signalementen' en 'columns' coördineerde.
Dank! De inleiding heb ik alvast met veel plezier gelezen. Ik ben nieuwsgierig naar de rest! Wat maakt de semi-publieke ruimte tot succes. En wanneer schuurt het, werkt het niet. Die vragen bleven nog hangen na de rondgang door de Bijlmer van de week. Wie weet, vind ik het antwoord in deze artikelenreeks 😊.
Echt een onderwerp met een uitdaging
Mooi, lees graag het gehele artikel want juist voor de ouderen onder ons is deze ruimte vsn essentieel belang. Rob Roza voorzitter LHP
Mooi overzicht in het inleidende artikel!
Super goed om semie publieke ruimte programma’s als belangrijke verblijfsruimte op te nemen in het publiek ruimtelijke ontwerp repertoire.
De bekende nollikaart laat zien welke private ruimten een publiek verblijf fasiliteerse, en dat was van belang voor verkoeling en bescherming tegen zon instraling.
Met andere woorden dat type ruimte zal ook in Nederland steeds belangrijker worden.