In 2010 schreef Jan Gehl – architect en voormalig professor aan de Royal Danish Academy of Fine Arts – een van de meest inspirerende boeken over steden: Cities for People. Verplichte vakliteratuur voor iedereen die wil weten hoe je de publieke ruimte en het stedelijk leven kan analyseren en verbeteren. Zijn warme pleidooi voor de menselijke maat, de stad op ooghoogte en een gebruiksvriendelijke openbare ruimte zie je gelukkig op steeds meer plekken. Hoewel hij zelf met pensioen is, bestaat zijn onderzoeks- en adviesbureau Gehl nog steeds. Eens in de zoveel tijd verschijnt er een boek van één van de medewerkers. Vorig jaar was dat een boek van de hand van creatief directeur David Sim. In zijn boek Soft City: building density for everyday life beschrijft hij hoe je de stedelijke vraagstukken van dit moment de baas kan worden zonder aan kwaliteit te moeten inboeten.
De stedelijke vraagstukken van deze tijd zijn ondertussen bekend en volop beschreven in de internationale literatuur. Het gaat – zeker in Noord-Amerika – over het transformeren van monofunctionele, autoafhankelijke, suburbane gebieden naar meer diverse en levendige steden. Steden met een hogere dichtheid, een mix van functies, voldoende ruimte voor niet gemotoriseerd verkeer en prettige leefomstandigheden. Steden die beter zijn voor het klimaat, die sociale interactie stimuleren, een gezonde leefstijl promoten en waar hoogwaardig openbaar vervoer en publieke voorzieningen financieel haalbaar zijn. Boeken zoals Triumph of the City (Edward Glaeser), Happy City (Charles Montgomery) en Building and Dwelling (Richard Sennett) hebben dezelfde boodschap, maar blijven veelal hangen in een essayistisch betoog. Soft City is veel meer een handboek. Op basis van tal van projecten en beeldmateriaal biedt dit boek inzichten en ideeën voor professionals die willen verdichten, verduurzamen en verlevendigen.
In tegenstelling tot de ‘harde’ stad gaat de ‘zachte’ stad uit van comfort, gemak, vertrouwen, gezamenlijkheid, flexibiliteit, verleiding, openheid en empathie, schrijft Sim aan het begin van zijn boek. Deze benadering omarmt de dagelijkse realiteit van de stad en borduurt daar op voort. Het gaat om mensvriendelijke architectuur en om stedenbouw die mensen verbindt: “Rather than looking to complex new technologies to solve the challenges of increasing urbanisation, we can instead look to simple, small-scale, low-tech, low-cost, human-centered, gentle solutions that help make urban life easier, more attractive, and more comfortable” (p. 4).
Het boek is verdeeld in drie – redelijk afzonderlijke – delen. Het eerste deel gaat over hoe je op één en dezelfde plek diversiteit en hoge dichtheden kan realiseren, samengevat in deze simpele berekening: Density x Diversity = Proximity. Het gaat Sim om het vergroten van de kans dat dingen, plekken, gebeurtenissen en mensen bij elkaar komen. Eén van zijn speerpunten om dit te realiseren is het gesloten bouwblok van vier à vijf bouwlagen hoog. Percelen dienen hiermee tot aan de rand vol te worden gebouwd om zo maximaal gebruik te maken van de beschikbare ruimte. Ten behoeve van de levendigheid dient het bouwblok een actieve plint te krijgen en een afgesloten binnenterrein voor de bewoners. De diversiteit ontstaat door te variëren in vorm, materiaal, functie, eigendom en bouwjaar.
Het tweede deel van het boek richt zich op het bevorderen van langzaam verkeer in de stad. Mede van belang omdat Sim alle menselijke bewegingen in een buurt (getting about) als mogelijkheid ziet voor sociale interactie (getting on). Dit kan worden gestimuleerd door bijvoorbeeld het aanleggen van brede en toegankelijke stoepen, voldoende fietspaden en het bouwen van beweegvriendelijke gebouwen. Dat laatste is te realiseren door bij het ontwerp van een gebouw ook voldoende rekenschap te houden met de toegankelijkheid, doorgankelijkheid en (door)zichtbaarheid. Denk dan aan voldoende deuren, doorgangen en ramen.
Het derde – en minst uitgewerkte – deel gaat over duurzaamheid en klimaatadaptatie. Er worden voorbeelden gegeven hoe stadsbewoners via onder meer natuurinclusief bouwen meer kunnen worden verbonden met de buitenwereld. Een eigen tuin is vanwege de verdichtingsopgave niet voor iedereen haalbaar, maar men zou wel toegang moeten hebben tot een balkon, een dakterras, een veranda of een stadspark. Daarnaast kan met het juiste ontwerp, bijvoorbeeld door aerodynamische dakvormen en asymmetrische bouwblokken, een microklimaat worden gerealiseerd die bescherming biedt tegen wind, zon en geluid.
Hoofdstuk vijf van het eerder genoemde boek Cities for People van Jan Gehl heet Life, space, buildings – in that order. In Soft City hanteert de auteur een omgekeerde volgorde. Veel aandacht gaat uit naar het gebouw, door bijvoorbeeld aandacht te besteden aan lichtinval, ventilatie en Franse balkonnetjes. Zijn uitwerking van het gesloten bouwblok is goed onderbouwd en vormt een aanvulling op het eerdere werk van Gehl, maar is ook wel enigszins doordrenkt met idealisme. In zijn optiek kunnen goed ontworpen trappenhuizen fungeren als “social forums” en binnentuinen zorgen voor sociale cohesie en worden gezamenlijk beheerd. Hoewel het goed is om ambities te hebben, lijkt me dat niet altijd realistisch. Mijn ervaring is dat de verschillende leefstijlen in een stad, wijk, buurt en bouwblok met enige regelmaat zorgen voor overlast, burenruzies en een verwaarlozing van de publieke ruimte door een gebrek aan eigenaarschap. Zeker in sterk geïndividualiseerde maatschappijen.
Ondanks deze op- en aanmerkingen blijft Soft City een aan te prijzen boek. Hoewel dus niet helemaal in balans worden alle facetten van de gouden driehoek (life, space, building) behandeld en wordt er – als aanvulling op Cities for People – nu ook aandacht besteed aan klimaatverandering en de toenemende verstedelijking. Dit alles wordt ondersteund door tal van internationale voorbeelden. Niet alleen projecten ter promotie van het eigen bedrijf – zoals je tegenwoordig zo vaak in boeken van architectenbureaus ziet – maar educatieve projecten die het verhaal ondersteunen. Al met al een goed geschreven en mooi vormgegeven boek voor professionals die meer willen weten over de relatie tussen de gebouwde omgeving en het dagelijks leven en voor stadsmakers die werken aan toekomstbestendige en inclusieve steden.
Gerben doet onderzoek naar het gebruik van de openbare ruimte, waaronder de manier waarop kinderen deze gebruiken en ervaren. Dit doet hij bij het lectoraat 'Gezonde leefstijl in een stimulerende omgeving' van De Haagse Hogeschool.
In het verleden was hij werkzaam als onderzoeker bij Onderzoeksinstituut OTB (TU Delft), als adviseur bij KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing, als coördinator van Platform Stad en Wijk en als sociaal projectleider in de Haagse Schilderswijk, en als senior beleidsmedewerker en teamleider bij woningcorporatie Haag Wonen.
In zijn vrije tijd schrijft hij in diverse media en op zijn blog Stadslente over de relatie tussen de geplande en geleefde stad. Met daarbij speciale aandacht voor de manier waarop mensen de openbare ruimte gebruiken. Ook is hij redacteur bij Rooilijn waar hij meerdere jaren de rubrieken 'recensies en signalementen' en 'columns' coördineerde.
0 reacties