Onze groenteman gaat met pensioen. Hijzelf ziet er als een berg tegenop. Zijn klanten ook. Rinus stond 34 jaar lang met zijn kraam op de hoek van het drukke kruispunt in het midden van de ‘Noorderboulevard’, de superdiverse winkelstraat in mijn wijk in Rotterdam. Met op de andere hoeken een Gall & Gall, een Trekpleister en een Etos onderscheidt het kruispunt zich echter nauwelijks van een doorsnee winkelcentrum.
Rinus gaf deze plek in de wijk een bijzonder karakter. Het klantenbestand net zo divers als de wijk. Oude kennissen kwamen langs voor een praatje. Vaste klanten kenden elkaar van gezicht. Van bejaarde bewoners wist hij de pincode. De vuilniswagen stopte even om lege dozen mee te nemen en de mannen reden door met een zak vol fruit. Als het rustig was, rookte hij zijn shagje en had altijd wel een anekdote. Ondertussen hield hij het kruispunt in de gaten. Belde in geval van winkeldiefstal de politie. Als je iets nodig had wat hij uit zijn pakhuis een paar straten verderop moest halen, zei hij net zo makkelijk: let jij even op de kraam. Het lijkt allemaal erg Jane Jacobs, maar tot eind augustus 2023 bestond het echt.
De gemeente verleent geen vergunning meer voor een kraam op deze plek. Waarom is niet helemaal duidelijk. Waarschijnlijk vanwege de ambitie de publieke ruimte ‘op te schonen’. Het gaat om twaalf m2 schat ik, maar de impact is vele malen groter. Want de vraag is: wordt het kruispunt daarmee meer, of juist veel minder publiek?
Op een vriendelijk, gastvrije manier beheerste Rinus het kruispunt. Ongemerkt maakte hij van een stukje openbare ruimte een gecontroleerde omgeving, waar klanten en voorbijgangers op een ontspannen manier met elkaar omgingen. Vergelijkbaar met de vrijwel onmerkbare controle die je ook ervaart in openbare bibliotheken. We noemen zulke plekken semi-publiek. Die aanduiding heeft vaker een negatieve klank. Het roept problemen op, zie de trappenhuizen of galerijen in veel sociale woningbouw. Over die ruimtes wil ik het hier niet hebben, ze zijn eerder semi-privaat dan semi-publiek.
Met die toevoeging semi is iets geks aan de hand. Semi duidt meestal op niet echt, halfslachtig zelfs. Dat is gek, want een semi-gestructureerd interview is vrijwel altijd een veel beter interview dan een volledig gestructureerd interview en een semi-permeabele wand is natuurlijk veel interessanter dan een wand die alles doorlaat. Iets soortgelijks gaat op voor semi-publieke ruimten. Er gelden ongeschreven regels, die iedereen begrijpt; ook de enkeling die zich er niet aan houdt. Omdat er een vanzelfsprekende controle heerst, kan iedereen zich ontspannen gedragen. Zulke semi-publieke ruimten versterken dus juist het publieke karakter.
Zolang het bij semi-publieke ruimtes om een bibliotheek of andere voorziening gaat, willen de meeste stedenbouwkundigen of planologen de publieke functie ervan nog wel erkennen. Een functie die op dit moment overigens steeds meer onder druk komt te staan. Niet alleen door bezuinigingen en de uitverkoop van maatschappelijke vastgoed, maar vanwege het woningtekort ook door het omzetten van winkel- en bedrijfsruimten in woningen. Het arsenaal aan potentiële publieke ruimte neemt daardoor zienderogen af. Vanwege het absorptievermogen vergeleek het PBL de stad eens met een spons. Op dit moment wordt die spons stevig uitgeknepen.
Het ongenoegen richt zich echter op een voorziening die een deel van de openbare ruimte inneemt. Het creëren van zo’n semi-publieke plek heet dan al gauw toe-eigening of privatisering, die ten koste zou gaan van het publieke karakter van die plek. Het tegendeel is echter vaak het geval, zoals blijkt bij de kraam van Rinus. Dat geldt ook voor een terras van een café, als het tenminste open is naar de straat en zo een podium biedt aan het stedelijk theater van kijken en bekeken worden. Aan die eis voldoen de terrassen die tijdens corona flinke delen van de openbare ruimte hebben ingenomen meestal niet. Dat zijn eerder de voortuinen van de cafés en dan kun je terecht spreken van privatisering. Het terugdringen daarvan is vast een stuk moeilijker dan het verwijderen van een groentekraam.
Deze column is onderdeel van de themareeks ‘semi-publieke ruimte‘.
Arnold Reijndorp studeerde aan de Technische Universiteit Delft, werkte bij de dienst Stadsontwikkeling in Rotterdam en was universitair docent Stadssociologie aan de Universiteit van Amsterdam.
Daarnaast was en is hij actief als zelfstandig onderzoeker op het grensvlak van architectuur, stedenbouw en sociaal-culturele ontwikkelingen in het stedelijk veld.
Hij is (co)auteur van onder andere Op zoek naar nieuw publiek domein, Stadswijk, Themawijk, De alledaagse en geplande stad, Nieuw-West: parkstad of stadswijk en De nieuwe stad - een gebruiksaanwijzing.
Vanaf januari 2006 bekleedde hij ruim tien jaar lang de Han Lammersleerstoel aan de Universiteit van Amsterdam met als leeropdracht 'Sociaal-economische en ruimtelijke ontwikkelingen van nieuwe stedelijke gebieden'. Van 1998 tot 2000 was hij gasthoogleraar stedenbouw en stadssociologie aan de Technische Universiteit Berlijn.
In 2012 was hij winnaar van de Rotterdam-Maaskant prijs.
Sinds 2020 schrijft hij columns voor Rooilijn.
0 reacties