Bij het onlangs rigoureus opruimen van mijn vakbibliotheek moesten soms harde beslissingen worden genomen. Maar hoe doe je dat? Bij twijfel stelde ik mij telkens twee vragen. Heeft dit boek ooit voor mij betekenis gehad? Ga ik dit boek ooit nog eens gebruiken? En zo moesten, door gebrek aan ruimte, meters boeken het veld ruimen. Het voelde eigenlijk best goed.
Er bleek uiteindelijk toch nog ruimte te zijn voor het inmiddels twee decennia oude boek, twee centimeter dik (belangrijk bij opruimen), National-Level Planning in Democratic Countries, geredigeerd door Rachelle Alterman, verbonden aan Technion, Tel Aviv en op internet enigszins mysterieus aangeduid als ‘professor emeritus – non retired’. Niet dat dit boek vandaag de dag nog erg bruikbaar is om te achterhalen hoe in verschillende landen invulling wordt gegeven aan ruimtelijke planning. Het is vooral de constatering van Alterman dat Nederland één van de weinige landen is, zo niet het enige, met, laten we het zo maar noemen, nationale ruimtelijke ordening. Dat vond zij heel bijzonder. Wat zou Alterman twintig jaar later kunnen constateren? In een notendop zou ik haar het volgende aanreiken.
Een open deur is dat terminologie aangepast moet worden. Wat hier te lande vandaag de dag een nationale omgevingsvisie is, wordt in het Engels National Strategy on Spatial Planning and the Environment genoemd. Het is een wat krakkemikkige vertaling omdat spatial planning een beleidsdomein is en environment een heel andersoortig domein is. Laten we het maar een object noemen. Een andere vertaling lijkt mij echter niet goed mogelijk. Environmental planning zou de lading zeker niet dekken.
Een andere boodschap die ik zou over willen brengen is dat het begrip omgeving inhoudelijk wel erg breed is geworden, zo breed dat het sturend vermogen problematisch wordt. Elke wetenschapper weet dat, als een begrip gedefinieerd moet worden. Een smal begrip kan teveel uitsluiten, een wijd begrip wordt al snel nietszeggend.
Het gaat hier niet zomaar om een woordenspel. Want wie is de auteur van de nationale omgevingsvisie? Is die er wel en, zo ja, welke machtspositie heeft die? Bij provinciale en gemeentelijke omgevingsvisies zou dezelfde vraag gesteld kunnen worden. Nu is het bij beleidsdocumenten vaak heel lastig om de auteur te vinden. Alterman zou dit waarschijnlijk met mij eens zijn. Op de cover, meestal de achterkant of de allerlaatste bladzijde, staat de instelling die het beleidsstuk uiteindelijk mocht publiceren. Bij de Nationale Omgevingsvisie was dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (de Engelstalige benaming is pretty straightforward). Kortom, geen naam waarin het begrip omgeving is terug te vinden. Bij een buitenlandse observer als Alterman zouden de wenkbrauwen alleen al hierom waarschijnlijk omhoog gaan.
Het werkelijke auteurschap van wat op bladzijde 176 staat aangeduid als tekst omvat maar liefst acht ministeries. Hoe hebben zij dit gedaan en wie waren winnaars en verliezers? Buitenstaanders die het totstandkomingsproces van redelijk dichtbij hebben meegemaakt weten te vertellen dat het ministerie van BZK, waar zo’n beetje de allerlaatste personele restjes van het roemruchte ministerie van VROM een plek hebben gekregen, duchtig door de mangel is gehaald. Het zou mooi zijn als iemand op de totstandkoming van de omgevingsvisie zou kunnen promoveren. Waarschijnlijk een heidens karwei omdat vandaag de dag bij de overdracht van materiaal naar het rijksarchief rücksichtslos wordt opgeruimd. Ik kreeg ooit permissie van hogerhand om het niet-opgeschoonde archief van de Vierde Nota (niet te verwarren met Vinex) te doorzoeken om te achterhalen waarom het zo mis is gegaan met het door de Rijksplanologische Dienst bedachte concept van de Westvleugel van de Randstad. Het materiaal was zeer rijk.
Het vreemde aan het colofon van de Omgevingsvisie is dat niet duidelijk is wie verantwoordelijk is geweest voor de cartografie. Een vraag die interessant is omdat op dit punt de uiteindelijke Omgevingsvisie heel anders is (en veel beter, zou ik zeggen) dan de ontwerpvisie. Maar hier ontbreekt wel iets. Als de Omgevingsvisie een document is dat een paar jaar moet meegaan zou het voor de hand hebben gelegen om de zogeheten discussiekaart van een extra laag te voorzien: waar zitten de belangrijkste conflictpunten? Niettemin heeft een kaart als deze in geen enkele eerdere rijksnota of visie gestaan.
Waar in de ondertitel van het boek van Alterman policy-making staat, kom ik tot slot tot de vraag – en daar ging het hierboven eigenlijk over – wie heeft op rijksniveau nu eigenlijk de regie of zou die moeten hebben? De (definitieve) Omgevingsvisie mag nu slechts één jaar oud zijn, daar gaat de hedendaagse discussie over en daarmee ook over de vraag: wat is omgevingsbeleid nu eigenlijk? Door het begrip omgeving is ruimte en ruimtelijk uit het beleidsdenken weggelekt. Vandaar dat er – zo zou ik Alterman moeten vertellen – ruimtelijke ordening (spatial planning) aan het terugkeren is en er pleidooien zijn om een minister aan te wijzen die specifiek hiervoor verantwoordelijk is en ook in de titel de geuzennaam ruimtelijke ordening draagt. Maar wat staat de pleiters voor ogen? Gaat het hier enkel om een minister die de bevoegdheid krijgt om knopen door te hakken over bouwlocaties, zoals sommige clubs lijken te suggereren? Ik zou zeggen dat is sectorbeleid, geen ruimtelijke ordening.
Kortom, op nationaal niveau is er in Nederland misschien geen sprake meer van spatial planning, de huidige situatie is vele malen rijker dan in de meeste buitenlanden. Ook na het schrijven van deze column mag het boek van Alterman – voorlopig – in de kast blijven staan.
Zijn interesse gaat uit naar planning, governance en ruimtelijk ontwerpen op het regionale en nationale schaalniveau en naar pogingen om te komen tot vormen van ruimtelijke planning op transnationaal en EU niveau.
Hij heeft planologie gestudeerd op de Universiteit van Amsterdam en is daar in 1991 gepromoveerd op een proefschrift over ruimtelijke concepten. Na enige jaren gewerkt te hebben bij een planologisch en stedenbouwkundig adviesbureau keerde hij in 1994 terug als postdoc om, samen met Andreas Faludi, onderzoek te doen naar European spatial planning.
In 2000 maakte hij de overstap naar de Technische Universiteit Delft en werd daar in 2008 hoogleraar. Zijn meest recente publicaties zijn de bij Routledge verschenen bundel The Randstad: A polycentric metropolis, geredigeerd samen met Vincent Nadin en The Routledge Handbook of Regional Design,geredigeerd samen met Michael Neuman.
Ik zou zeggen: Emiel Reiding is de auteur van de @NOVI_BZK
Alleen de laatste drie letters kloppen 😉 Ik was directeur en ben daarmee niet zomaar auteur te noemen. Als het mijn eigen boek was geweest had het niet dezelfde inhoud gehad als het uiteindelijke eindresultaat, gemaakt in een setting met en tussen al die ministeries…
Klopt natuurlijk. Dat geldt ook voor alle voorgaande nota’s RO. Toch kan je bij veel van de @NOVI_BZK voorgangers duiden wie de ambtelijke en politieke bezielers waren. Mensen, die er aan getrokken hebben, geschreven en getekend hebben en de bühne zijn opgegaan. Vanuit hun hart.
Beetje zinloos natuurlijk, maar toch nog een kleine reactie. Ook ik heb mijn hart erin gestopt, net als mijn collega’s. Maar tijden veranderen. Deels maar goed ook, want inertie is dodelijk. Maar deels ook zonde, want de (politieke) aandacht was idd te beperkt.
Komt nu wel meer op. En ik durf de stelling aan dat de @NOVI_BZK daarbij geholpen heeft.
Aantal grote ruimtelijke keuzes en afwegingen is idd (nog) niet gemaakt in die nota, wel deels geadresseerd. Toch is het sws winst dat er werk is gemaakt v. geïntegreerd beleidsdocument voor fys. leefomgeving, incl. een vergezicht.
(ik heb daaraan met plezier bijgedragen 😉 ).
De vraag is natuurlijk: mag de NOVI op de boekenplank blijven staan?