Station Rotterdam Centraal is alweer tien jaar geleden geopend en het gebouw is ontegenzeggelijk een aanwinst voor de stad. De expressieve luifel is een groots en gastvrij gebaar richting de stad en vice versa. Het voorplein loopt naadloos over in de ruime en overzichtelijke stationshal, een toonbeeld van een hoogwaardig publiek interieur. Tot een jaar geleden.
In het boek ‘Binnen in de stad’ omschrijft Matthijs de Boer publieke interieurs als “overdekte of op ander wijze ‘besloten’ stedelijke ruimtes die in principe voor iedereen toegankelijk zijn en die daardoor een rol spelen in het gebruik en de ruimtelijke structuur van de stad…Publiek interieur biedt ruimte aan ontmoeting en uitwisseling. Ontmoeting is de bestaansreden van publieke interieurs, en eigenlijk ook van de stad.” Vervolgens passeren een aantal typologieën de revue zoals bibliotheken, winkelcentra én stations. De hal van Rotterdam Centraal was een geslaagd voorbeeld van zo’n publiek interieur; een overdekt plein met een hoofdrol voor de strategisch geplaatste lange houten zitbanken als ruimtelijk rustpunt.
Was? Ja, wás. Want in februari ’23 verwijderde de Nederlandse Spoorwegen (NS) de zitbanken uit de stationshal, in samenspraak met de gemeente overigens. De aanleiding; de aanhoudende overlast van een groep Oost-Europese arbeidsmigranten die rondhingen op de bankjes, alcohol gebruikten en personeel dat ze daarop aansprak intimideerden. Volgens de NS en de gemeente was de sociale veiligheid en het comfort van reizigers dusdanig in het geding dat verwijderen van de banken noodzakelijk was.
Daarmee namen de betrokken instanties hun toevlucht tot een voor de hand liggende maar te simpele oplossing voor een complex probleem; het chronische gebrek aan opvangvoorzieningen voor dakloze mensen en andere urban outcasts in Rotterdam. Het weghalen van de banken is een klassieke vorm van symptoombestrijding want daarmee is de onderliggende problematiek natuurlijk niet opgelost. Sterker nog, er is sprake van een – te verwachten – waterbed-effect. Want het ‘probleem’ manifesteert zich nu in de stad, met name op de Westersingel en het Schouwburgplein.
‘Bankjesgate’ zoals het incident bekend is komen te staan, veroorzaakte veel ophef in Rotterdam. Dezelfde week nog was er een spontane sit-in op de ‘plaats-delict’, het startpunt van steeds luider publiek protest. Dit leidde tot een debat in de gemeenteraad met als uitkomst dat de motie “Bankjes terug op CS” met een meerderheid werd aangenomen. De NS haalde bakzeil en zegde toe in de zomer de banken terug te plaatsen. Maar in plaats van de originele houten banken verschenen er vijf(5!) poefjes, of in NS-jargon ‘informele zitobjecten’. Een devaluatie van de stationshal als publiek interieur want poefjes zijn een armoedig alternatief voor bankjes, niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief.
Zitbanken zijn een essentieel onderdeel van treinstations sinds de typologie ontstond in de 19e eeuw. Een beetje stationshal is niet compleet zonder bankjes om comfortabel te wachten, op medereizigers of totdat de trein vertrekt. Om te rusten alvorens de reis te vervolgen of gewoon zomaar, om even de stedelijke dynamiek van de stationshal te ondergaan. Zonder consumptie- of betaalverplichting want iedereen kan erop plaatsnemen. Dat vergroot de kans op toevallige ontmoeting, met de spreekwoordelijke ‘ander’. Het zitbankje als sociale condensator, net als in de stedelijke openbare ruimte.
Nog niet zo lang geleden zag de NS het belang van de stationshal als gastvrij en toegankelijk publiek interieur zelf ook in. Dat blijkt tenminste uit het document dat als richtlijn dient voor het inrichten van (nieuwe) stations; ’het Stationsconcept; visie en toepassing’ een uitgave van Bureau Spoormeester uit 2012. Op pag. 28 is omschreven waar het ontvangstdomein – waaronder de stationshal valt – aan moet voldoen, met als belangrijkste functie “informeren en ontmoeten.” En: “Het publieke karakter kan worden versterkt door een overmaat aan ruimte in de stationshal en voldoende vaste zitplaatsen, zoals banken en secundaire zitplaatsen(richels).”
Of poefjes dus. Ze zien er leuk uit en je kan erop zitten maar dat is het wel zo’n beetje. Om te beginnen het aantal; vijf stuks in plaats van de minimaal dertig zitplaatsen die de banken boden. Dit leidt tot een dagelijkse stoelendans, of liever gezegd poefjesdans. Vaak staat men te wachten totdat er ééntje vrijkomt. Soms is de nood zelfs zo hoog dat mensen die elkaar niet kennen rug-aan-rug op de zitobjecten plaatsnemen. Dat is natuurlijk op te lossen door er meer te plaatsen maar het blijft behelpen. Want het zijn en blijven individuele zitplaatsen die weinig comfort bieden. Dat is ook niet zo verwonderlijk want volgens het document ‘Stationsoutillage’ zijn de poefjes ontworpen als “secundaire zitplaatsen”, ter aanvulling van “comfortable zitelementen” (lees: banken).
Ook de vormgeving draagt niet echt bij aan verblijfskwaliteit. Het materiaal, beton met een een bolle bovenkant die is voorzien van een gladde afwerking, maakt ze ronduit ongeschikt voor ouderen en mensen met een beperking. Deze groep gebruikers is gebaat bij een vlakke zitting, indien mogelijk met een armleuning, voor houvast bij het gaan zitten en weer opstaan. Daarbij komt dat de poefjes ook niet een goede zithouding bij ‘gezonde’ mensen stimuleren. Door het ontbreken van een rugleuning en de bolle bovenkant kan je niet comfortabel rechtop zitten maar moet je wel voorover leunen; voorovergebogen, met de ogen op de mobiele telefoon als afleiding.
Kortom, poefjes zijn alleen geschikt voor kortstondig zitten, touch & go. Door hun vormgeving en onderlinge afstand stimuleren ze geen ontmoeting, integendeel, ze ontmoedigen het. De poefjes zijn dan wel hufterproof maar het is armoe troef. Deze vorm van simplistische symptoombestrijding blijkt ook nog eens besmettelijk. Recent zijn ook op de stations van Den Haag en Eindhoven de zitbanken uit de stationshal verwijderd en vervangen door ‘informele zitobjecten’.
Hoe dan wel de sociale veiligheid vergroten? Want er was wel degelijk sprake van een probleem. Het weghalen van voorzieningen met als doel ongewenste groepen uit het publieke domein te verjagen is echter niet de oplossing. Meer handhaving? Menselijk, door het inzetten van meer beveiligers? Of technologisch, nog meer surveillancecamera’s? De camera’s die er nu hangen hebben in ieder geval niet geholpen om de overlast te verminderen, laat staan te voorkomen. Is het wellicht denkbaar dat meer mensen die langer verblijven in de ruimte (lees: zitten op bankjes) meer bijdraagt aan de sociale veiligheid dan camera’s? Meer échte eyes in the space, in plaats van camera-ogen? Niet minder maar meer zitbanken?
Dus NS, practice what you preach en maak de stationshal weer tot een volwaardig publiek interieur door de motie van de gemeenteraad – “Bankjes terug op CS”- naar de letter uit te voeren. De poefjes mogen blijven staan maar dan als secundaire zitplaatsen, zoals ze bedoeld zijn. Want een stationshal zonder zitbanken is als een stad zonder pleinen.
Deze column is onderdeel van de themareeks ‘semi-publieke ruimte‘.
Floor van Ditzhuyzen is architect, docent en zelfstandig onderzoeker. Ze is medeoprichter van We Love Public Space, een collectief dat verschillende publieksactiviteiten in en over de openbare ruimte organiseert. Floor is ook wel bekend als de Public Space Detective. Op de gelijknamige blog observeert, bevraagt en duidt ze gewone en ongewone fenomenen in de openbare ruimte.
0 reacties
Trackbacks/Pingbacks