Zonder te overdrijven kunnen we zeggen dat de publieke ruimte zowel het kloppende hart van een stad is als de bloedvaten waar het openbare leven doorheen stroomt. Het is in deze ruimten waar we andere mensen ontmoeten, waar we ons verplaatsen en waar we ontspannen, sporten, spelen en bewegen. Met andere woorden: we gebruiken publieke ruimten zo vaak en op zoveel verschillende manieren dat we de waarden ervan nooit mogen onderschatten en er de volle aandacht aan moeten schenken.
Dat op zich is al voldoende reden om dit nieuwe boek over de publieke ruimte te omarmen. Public Space is een bundel van gedachten en korte aantekeningen van Vikas Mehta, hoogleraar stadsontwerp aan de School of Planning (Universiteit van Cincinnati). In dit boek neemt hij ons aan de hand van snapshots mee langs de veelzijdigheid van de publieke ruimte en presenteert hij uiteenlopende kwesties, argumenten, ideeën, paradoxen, mogelijkheden en stellingen die daarmee gepaard gaan.
De eerste twee hoofdstukken gaan over het begrip en het belang van publieke ruimten. Het toont onder andere haar rol als sociale ruimte (gebruiken, zien, gezien worden, ontmoeten, communiceren, socialiseren), materiële ruimte (trottoirs, straten, pleinen, pleinen, speeltuinen) en politieke ruimte (verzamelen, discussiëren, eisen, protesteren, debatteren). Een plek voor zichtbaarheid, spontane of geplande ontmoetingen, voor een pauze in het dagelijkse ritme, voor genieten, voor spel en voor beweging. In deze twee hoofdstukken worden de verschillen tussen de publieke sfeer, het publieke domein en de publieke ruimte uitgelegd. En het laat vanuit het perspectief van de gebruiker zien dat publieke ruimten verschillende dingen betekenen voor verschillende mensen (jong-oud, rijk-arm, man-vrouw, bewoners-bezoekers).
Door het veelzijdige gebruik, de voortdurende verandering en de vele functies heeft de publieke ruimte te maken met tegenstrijdige kenmerken, kwaliteiten, claims en belangen. Deze paradoxen – hoewel uitdagingen misschien een beter woord was geweest – zijn onderwerp van gesprek in het derde hoofdstuk van het boek. Zoals bijvoorbeeld de privatisering van onze publieke ruimten. Mehta betoogt dat het steeds vaker voorkomt dat door middel van ontwerp en regels bepaalde activiteiten worden verboden of worden ontmoedigd om zo een gewenst publiek (lees: middenklasse) aan te trekken. Ontwikkelingen die leiden tot steeds meer gehomogeniseerde, gefragmenteerde, geïsoleerde en afgevlakte publieke ruimten. De publieke ruimte moet echter toegankelijk, aantrekkelijk en interessant zijn voor iedereen (Helleman, 2021). Mehta stelt terecht: “One of the biggest challenges for urban designers, architects, planners, and managers of the public space [is that they] must acknowledge that varied groups have different needs and preferences” (p.111).
In het vierde hoofdstuk laat de auteur zien hoe de publieke ruimte een plek is voor uitwisseling, ervaringen en actie. Het zijn immers ook plekken met democratische waarde (denk aan de Occupy-beweging, de Arabische Lente, Black Lives Matter) en plaatsen voor handel (verkopen, kopen, rondkijken, eten, drinken). Al heeft dat laatste ook een keerzijde: “food and drink establishments […] convert public space into ticketed and conditional public space – a space where all public is permitted on the condition that they make a purchase” (p.161). Dit hoofdstuk herhaalt de functies en mogelijkheden van de publieke ruimte zoals deze ook in de eerste hoofdstukken aan bod kwamen. Na de paradoxen en uitdagingen zou je hier meer willen lezen over mogelijke oplossingsrichtingen. Maar zo praktisch of specifiek wordt het helaas vaak niet. Er is met andere woorden te weinig aandacht besteed aan de hoe-vraag uit de ondertitel van het boek. Voor wie daarin is geïnteresseerd kan beter boeken erbij pakken zoals Cities for People (Gehl, 2010), Soft City (Sim, 2019), Prettige Plekken (Kuitert & Maas, 2017) of de ontwerpgidsen van the National Association of City Transportation Officials (NACTO).
In het laatste hoofdstuk betoogt Mehta dat de toekomst van de publieke ruimte geleid moet worden door twee overkoepelende waarden of wijsheden: openheid en systeemdenken. De eerste benadrukt dat publieke ruimten open moeten staan voor experimenten en toekomstige veranderingen. Het moet flexibel zijn, zodat mensen kunnen kiezen hoe ze het gebruiken: “Ambiguity, looseness, adaptability, and open-endedness are not imperfections, but crucial qualities of public space” (p.178). Een pleidooi dat overeenkomsten vertoont met wat Richard Sennett (2018) in zijn boek Building and Dwelling de ‘Open stad’ noemt.
Het tweede argument richt zich op de zienswijze dat we de publieke ruimten als een onderling verbonden en afhankelijk systeem moeten zien. We moeten de verschillende ruimten op macro-, meso- en microniveau meer verbinden in een stadsbreed systeem. Dit pleidooi, van het toepassen van de theorie van het systeemdenken in de ruimtelijke ordening, is al eerder gehouden door bijvoorbeeld Patrick Condon in zijn boek 5 Rules for Tomorrow’s Cities. Condon stelt dat je de stad niet kunt analyseren met een mechanistische visie waarin stedenbouw slechts een technische opgave is. De stad is immers geen verzameling van losse, fysieke objecten. In plaats daarvan moeten stadsontwerpers en planners meer oog hebben voor de sublieme realiteit van de stad, die bestaat uit zowel onderling afhankelijke als onderling verbonden sociale en fysieke systemen. Het komt overeen met wat Jane Jacobs (1961, p.432) schreef over het nut van het zien van de stad als een georganiseerde complexiteit, bestaande uit een aanzienlijk aantal factoren die met elkaar in verband staan en een organisch geheel vormen.
Waar je in de laatst genoemde boeken meer uitleg krijgt over de theorie en hoe je deze kunt toepassen op steden, blijft het in Methta’s boek bij slechts enkele uitspraken. En dat brengt me bij het belangrijkste punt van kritiek: je krijgt als lezer hele kleine hapjes voorgeschoteld over een kenmerk, uitdaging of mogelijkheid. Meestal beschreven op één of twee pagina’s. Hierdoor ga je nooit echt dieper op een onderwerp in. Het is – zoals de auteur ook zelf zegt – “a wide-ranging and eclectic book” (p.5) en “a smorgasbord with numerous ideas” (p.7). Het is een notitieboekje met kleine, loshangende stukjes tekst. Het voordeel hiervan is dat het makkelijk te lezen is, dat je het op elke pagina kunt openen en dat er veel verschillende facetten aan bod komen. Het nadeel is dat diepgaande analyses en volledige, samenhangende verhaallijnen schaars zijn. Daarnaast is het ook niet heel vernieuwend, zoals de auteur ook zelf toegeeft: “Much of the material in this book may not be new but my interpretation and the delivery, like a curated exhibition, is” (p.6).
En dat is misschien wel de belangrijkste meerwaarde van dit boek. Het is een overzicht van de vele aspecten rondom de publieke ruimte. Ideaal voor wie zich voor het eerst in dit onderwerp wil verdiepen, zoals studenten. Tegelijkertijd kan het ook interessant zijn voor professionals die moeten samenwerken aan een publieke ruimte. Als alle leden van een projectgroep dit boek lezen, heb je namelijk een mooi gezamenlijk startpunt om het ontwerp, het beheer en de programmering van de publieke ruimte te bespreken.
Dit is een samenvatting en vertaling van een recensie die eerder verscheen op het blog Urban Springtime.
Deze recensie is onderdeel van de themareeks ‘semi-publieke ruimte‘.
Literatuur
Gehl, J. (2010) Cities for People. Island Press.
Helleman, G. (2021) Hoe openbaar is de openbare ruimte? Blog Stadslente.
Helleman, G. (2023) Public space: notes on the why, what and how. Blog Urban Springtime.
Jacobs, J. (1961) The Death and Life of Great American Cities. Random House Usa Inc.
Kuitert, K. & R. Maas (2017) Prettige plekken: handboek mens & openbare ruimte. Acquire Publishing.
Mehta, V. (2023) Public Space: notes on why it matters, what we should know, and how to realize its potential. Routledge.
National Association of City Transportation Officials (NACTO) (2020) Designing Streets for Kids. Washington D.C.: Island Press.
Sennett, R. (2018) Building and Dwelling: Ethics for the City. Penguin Books Ltd.
Sim, D. (2019) Soft City: building density for everyday life. Island Press.
Gerben doet onderzoek naar het gebruik van de openbare ruimte, waaronder de manier waarop kinderen deze gebruiken en ervaren. Dit doet hij bij het lectoraat 'Gezonde leefstijl in een stimulerende omgeving' van De Haagse Hogeschool.
In het verleden was hij werkzaam als onderzoeker bij Onderzoeksinstituut OTB (TU Delft), als adviseur bij KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing, als coördinator van Platform Stad en Wijk en als sociaal projectleider in de Haagse Schilderswijk, en als senior beleidsmedewerker en teamleider bij woningcorporatie Haag Wonen.
In zijn vrije tijd schrijft hij in diverse media en op zijn blog Stadslente over de relatie tussen de geplande en geleefde stad. Met daarbij speciale aandacht voor de manier waarop mensen de openbare ruimte gebruiken. Ook is hij redacteur bij Rooilijn waar hij meerdere jaren de rubrieken 'recensies en signalementen' en 'columns' coördineerde.
Uitstekende tekst als inleiding op een boek dat het veelvoudige belang van het publieke domein als collectieve ruimte aan de orde steld.
Het verbaast me mijn hele leven al dat het kennelijk noodzakelijk was en is dat telkens weer opnieuw aan de orde te stellen.
Dat belang beklijft kennelijk niet en soms zoals in de Amerikaanse moderne stadsontwikkeling lijkt het een nonplace. Dat was natuurlijk niet zo er waren wel degelijk belangen die bepalend waren voor het maken van de ruimte en de handelingen die er plaatsvonden, kennelijk zeer enkelvoudig en zeer rationeel.
Niet voor niets hebben de publicaties van enkele Amerikanen waaronder Jane Jacobs zelfs in Europa, waar dat publiek ruimtelijke probleem zich toen nog niet voordeed of gezien werd, zoveel invloed gekregen.