Gemeenten staan onder hoge tijdsdruk om het enorme woningtekort aan te pakken. De benodigde megaproductie van woningen moet tegelijkertijd ook voldoen aan verschillende ambities op het gebied van klimaatadaptatie, duurzaamheid, programmatische- en ruimtelijke kwaliteit. Dit vraagt om een snel en doordacht deltaplan van onze juristen, planeconomen, planologen en stedenbouwkundigen.
En juist nu kunnen veel plannen niet op draagvlak in de buurt rekenen. Buurtbewoners en belangengroepen grijpen alle mogelijkheden aan om de planvorming te vertragen, met hoop op afstel. Bouwprojecten hebben een steeds langere doorlooptijd, tot soms wel 20 jaar. De proceskosten voor gemeente en ontwikkelaar lopen op en de plannen worden ingehaald door de tijd.
Dit terwijl de oververhitte woningmarkt een kookpunt nadert. Starters blijven onvrijwillig lang bij hun ouders wonen en jonge gezinnen zitten opgescheept met te dure huurwoningen. Huizenbezitters zitten er juist warmpjes bij want hun woningen worden meer waard. Als we deze groeiende tekorten en ongelijkheid op de woningmarkt willen bestrijden moet de aanpak dan niet radicaal anders?
Ten eerste is het nodig dat de participatie beter wordt afgestemd op de opgave. Bij elke doelstelling past een andere vorm van participatie. Overheden zijn op papier groot voorstander van participatie, maar slagen er vaak niet in om het middel ‘consultatie’ te ontstijgen. Bewoners reageren op voorgestelde plannen en hebben weinig invloed op de planvorming. Bovendien is bij participatie vaak slechts een deel van de maatschappij vertegenwoordigd, dus moeten planmakers op zoek naar meer inclusievere en daarmee succesvollere vormen van burgerparticipatie.
Tegelijkertijd moet de overheid de rug recht houden als het gaat om algemene belangen, ook als dat niet overeenkomt met specifieke belangen van bepaalde groepen. De gemeente beschikt over experts zoals planologen, stedenbouwkundigen en duurzaamheidsadviseurs die samen in staat zijn om tot prachtige plannen te komen, met oog voor de uiteenlopende algemene belangen. Al te vaak beweegt de politiek mee met uiteenlopende suggesties en bezwaren, bang voor publieke afrekening in (sociale) media of aankomende verkiezingen. Aan de andere kant houden overheden soms hun poot stijf voor kleinere en minder zwaarwegende belangen. Gevolg is dat beloften worden gemaakt die niet kunnen worden nagekomen, het vertrouwen tot een dieptepunt zakt of zelfs dat plannen van tafel verdwijnen door impasse in de planvorming.
Iedereen heeft de mond vol van participatie, maar nu is het vaak niet meer dan een feest der teleurstellingen. Voor politici, ambtenaren, ontwikkelaars én bewoners. En vooral de starters trekken aan het kortste eind.
Goede stellingen die mijn inziens beide waar zijn. De discussie doet me denken aan het digitale magazine ‘Participatiemoe(d)’ die onlangs beschikbaar kwam. Ook daar staat de vraag centraal wanneer en hoe burgers mogen, willen en kunnen participeren:
https://sway.office.com/smyJ8icyfLfDmoNa?ref=Link
Leuk om te lezen heren. Hierbij mijn overdenkingen.
De afbakening van waar er over ‘geparticipeerd’ kan worden in een project helpt in het scheppen van duidelijkheid en helpt ook meteen de monitoring. Helemaal eens dat monitoring nodig is om uitspraken te kunnen doen over de nut en noodzaak van participatie.
Verder viel mij op in de reactie van Dr. Stapper, dat na de zin “de oplossing zit niet in minder participatie en meer top-down beleid” daarna 3 oplossingen worden genoemd voor vraagstukken die in het algemeen belang zijn, waarbij politici top-down beleid of keuzes moeten maken.
Misschien dat het al duidelijk wordt door mijn opmerking, maar ik ben voorstander van het maken van top-down keuzes en beleid voor grote en complexe vraagstukken en waar dit niet nodig is participatie de norm wordt. Ook hier moet de politiek weer de keuze maken hoe dat er uit komt te zien, maar als dit te lang duurt dan zullen ambtenaren dit zelf per project uitzoeken, er moet immers gebouwd worden. En dat leidt, denk ik, om dhr. van Dijk te citeren steeds vaker ’tot een feest van teleurstellingen’.