DIY urbanism: oplossing of onderdeel van het probleem?

14 februari 2019

Gordon Douglas (2018)

The Help-yourself city: legitimicy & inequality in DIY Urbanism

Oxford University Press, Oxford
264 p.
ISBN 978-01-9069-133-2
25

Het boek ‘The Help-Yourself City’ van Gordon Douglas beschrijft de populariteit van do-it-yourself urbanism (DIYU). DIYU – informele aanpassingen in de ruimte door buurtbewoners – zijn al zo oud als steden zelf, maar ze zijn de laatste decennia hip geworden. Denk aan openbare boekenkasten of guerrilla tuinieren. Deze bottom-up initiatieven worden door beleidsmakers, journalisten en politici toegejuicht. Douglas verkent wie dit soort initiatieven ondernemen, wat voor effect ze hebben en hoe de gevestigde instanties erop reageren. Dit doet hij op basis van tachtig projecten in zeventien verschillende (voornamelijk Noord-Amerikaanse) steden. Hierbij laat hij zien hoe DIYU-projecten een positieve bijdrage kunnen leveren aan de stad maar ook juist ruimtelijke ongelijkheden kunnen versterken.

Douglas begint zijn boek met een definitie van DIYU. Hij omschrijft DIYU-projecten als ongeautoriseerde fysieke aanpassingen die gericht zijn op het verbeteren van de ruimte. Het ongeautoriseerde aspect is belangrijk, omdat tegenwoordig ook veel commerciële DIYU-achtige projecten bestaan die daarop gericht zijn. Denk aan het aanbrengen van graffiti om zo voor een café een jonge klandizie aan te trekken. Juist de ongeautoriseerde initiatieven kunnen inzicht geven over hoe een stad functioneert.

De werkwijze van Douglas voor dit boek is zowel origineel als grondig. Hij schreef het boek op basis van onderzoek wat hij gedaan heeft aan de University of Chicago, New York University en San Jose University (waar hij nu assistent-professor urban and regional planning is). In de eerste fase van zijn studie deed hij onderzoek in New York, Los Angeles en Londen. Vervolgens breidde hij zijn onderzoek uit naar veertien andere steden. Hierbij bezocht hij de DIYU-locatie en interviewde de initiatiefnemers en betrokken professionals. Een belangrijk onderdeel van zijn werk bestond uit wat hij ‘fiets-etnografie’ noemt. Door met de fiets naar afspraken te gaan kon hij de omgeving van DIYU-projecten goed observeren. Hij zag het landschap rond hem heen veranderen en hij ontdekte door te fietsen ook nieuwe initiatieven. Hij legde alle initiatieven ook nauwkeurig vast met zijn camera, wat hem hielp bij de analyse van projecten. Daarnaast legde hij een database aan van vierhonderd DIYU-projecten op basis van lokale kranten, internet fora en beleidsdocumenten.

Sommige DIYU-projecten zijn redelijk ongecompliceerd, aldus Douglas in het hoofdstuk twee, Constructive Deviance. Zo besloot een inwoner van Pittsburgh een onduidelijke verkeerssituatie te verbeteren door zelf een verkeersbord te ontwerpen en te plaatsen. Vijf jaar na het initiatief staat het verkeersbord er nog. Andere DIYU-projecten zorgen voor ongewenste effecten. In hoofdstuk drie, Individualizing Civic Responsibility, beschrijft hij hoe een pastoor met zijn gemeente probeert om de publieke ruimte in zijn wijk te verbeteren. Het is een arm gedeelte van LA, waar weinig investeringen in de publieke ruimte gedaan worden. Dit ging echter niet zonder problemen. Sommige van de bankjes die ze neerzetten trokken al snel vandalen en alcoholisten aan, waardoor ze zich genoodzaakt voelden om de bankjes te verwijderen. Andere DIYU-projecten leggen pijnlijke onderdelen van de samenleving bloot, beschrijft Douglas in hoofdstuk vijf, The Spatial Reproduction of Inequality. De typische doe-het-zelfer is hoogopgeleid, volwassen, man en wit en enigszins bekend met stedenbouwkundige concepten. Je kan ze typeren als Richard Florida’s ‘creatieve klasse’. Omdat DIYU-projecten ongeautoriseerd zijn, en daarom ook vaak de wet overtreden, komen de initiatiefnemers soms in aanraking met de politie. Douglas beschrijft dat witte initiatiefnemers vaak met een waarschuwing wegkomen terwijl initiatiefnemers van kleur worden lastiggevallen door de politie. Hierdoor versterken DIYU-projecten ruimtelijke ongelijkheden. De witte initiatiefnemers kunnen namelijk makkelijker projecten opstarten.

In de laatste hoofdstukken reflecteert Douglas over de betekenis van DIYU-projecten. Hij concludeert dat DIYU-projecten krachtige manieren zijn voor buurtbewoners om eigenaar te worden van hun eigen omgeving. Hierdoor inspireren ze andere en versterken ze het buurtgevoel. Echter laten DIYU-projecten ook zien dat de zorg voor de publieke ruimte steeds meer geïndividualiseerd wordt, zeker in de VS. Daarnaast legt het de privileges van de initiatiefnemers bloot. Over het algemeen zijn de betrokkenen hoger opgeleid en worden zij ook meer geaccepteerd door de officiële instanties.

De reflecties van Douglas zouden we weg kunnen zetten als een Amerikaanse ervaring. Maar als onderzoeker kom ik dezelfde patronen tegen in de burgerparticipatieprojecten die ik volg. De meest actieve bewoners zijn de bewoners met een hoog cultureel en sociaal kapitaal. Vaak zijn dit hoogopgeleide mannen. Nu is het natuurlijk positief dat mensen actief betrokken zijn bij hun buurt, maar het lijkt mij sterk dat zij de enige zijn met een mening over de buurt. De instrumenten die vaak worden ingezet om andere buurtbewoners te bereiken zijn dus alleen effectief bij een selecte groep. We moeten kritischer zijn op hoe ‘bottom-up’ initiatieven en participatietrajecten worden georganiseerd. Daarom beveel ik het boek van Douglas ook van harte aan. Hoewel hij een nauwe definitie van DIYU hanteert, kunnen wij zijn lessen vertalen naar andere burgerinitiatieven en participatieprojecten. Hij laat zien wat voor positieve effecten DIYU-projecten hebben, maar schuwt niet om de privileges van initiatiefnemers te benoemen. Daarmee moedigt hij ons aan om met een kritische blik naar dit soort initiatieven te kijken en ze niet klakkeloos aan te moedigen. Een DIYU-project – of andere bottom-up initiatieven – zijn niet intrinsiek goed. Door de initiatieven beter te evalueren zal de stad een stukje rechtvaardiger worden. Ruimte voor DIYU-projecten is nodig, maar de structurele problemen in de stad worden hier niet door opgelost. Dit boek laat op een fijne beschrijvende wijze zien wat de voor- en nadelen van DIYU-projecten zijn. Het zet vraagtekens bij het idee dat bottom-up planning democratisch is. Het is daarom een aanrader voor beleidsmakers en vrijwilligers die steden rechtvaardiger willen maken.

Author profile
Michiel is universitair docent aan de Tilburg University en gepromoveerd aan de Universiteit van Amsterdam op de rol van contracten in participatieprocessen.

Author profile
Michiel is universitair docent aan de Tilburg University en gepromoveerd aan de Universiteit van Amsterdam op de rol van contracten in participatieprocessen.

Recensie gegevens:
Auteur(s):Michiel Stapper

14 februari 2019

De tekst en tabellen in deze bijdrage zijn gepubliceerd onder een CC BY-NC-ND licentie. Voor hergebruik van foto’s en illustraties dient u contact op te nemen met Rooilijn.
Whatsapp

Reageer op deze publicatie

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.