Ontwerpen aan een duurzaam stedelijk metabolisme

25 maart 2024

David Dooghe, Eric Frijters, Catja Edens, Matthijs Ponte, Thijs van Spaandonk, Christopher de Vries, Jet van Zwieten (redactie) (2023)

The City as a System: Metabolic design for new urban forms and functions

trancity*valiz, Amsterdam

256 p.

978-94-93246-14-0

27,50

In het boek ‘The City as a System: Metabolic design for new urban forms and functions’ wordt een nieuw perspectief op stedenbouw en ruimtelijk ontwerp gegeven, waarbij het streven naar een duurzaam stedelijk metabolisme leidend is. Door de stad te beschouwen als een levend organisme, met eigen stofwisseling, ontstaan nieuwe mogelijkheden en opgaven voor stedelijk ontwerp. De gebouwde omgeving dient vanuit dit perspectief niet alleen om in te wonen, werken, of recreëren; ze heeft ook de functie om de productie, het gebruik en de verwerking van energie, water, grondstoffen en andere stromen zo duurzaam mogelijk te faciliteren. Deze aanpak stimuleert architecten, ontwerpers en planologen om verder te kijken dan de traditionele grenzen van hun vakgebied, en diepgaand onderzoek te doen naar de onderliggende systemen die de stad vormgeven en beïnvloeden.

De auteurs, David Dooghe, Eric Frijters, Catja Edens, Matthijs Ponte, Thijs van Spaandonk, Christopher de Vries, en Jet van Zwieten (allen zijn onderzoekers en/of stedenbouwkundig ontwerpers), betogen dat het ontwerpen vanuit het perspectief van het stedelijk metabolisme noodzakelijk is (om de verschillende duurzaamheidsuitdagingen waar steden voor staan aan te kunnen gaan) en mogelijk is geworden (door nieuwe digitale technologie en groeiende beschikbaarheid van data). In het boek wordt zowel theoretisch als aan de hand van praktische voorbeelden aangetoond hoe op allerlei schaalniveaus kan worden ontworpen vanuit het perspectief van het stedelijk metabolisme. Bovendien wordt ook beschreven welke informatie en data er nodig is om deze nieuwe manier van ontwerpen mogelijk te maken, en wat de implicaties zijn voor het uiterlijk en functioneren van onze steden.

In hoofdstuk 1 wordt verkend welke data en digitale vaardigheden nodig zijn om te ontwerpen aan een duurzaam stedelijk metabolisme. Soms zijn dat onorthodoxe methodes zoals scraping vanuit Google Places om bezoekersstromen in kaart te brengen, of het ophalen van data over lucht- en waterkwaliteit vis speciaal hiervoor ontworpen zwemplatforms. En soms zijn het meer standaardmethoden zoals het combineren van verschillende lagen ruimtelijke data in GIS om te kijken waar in een stad de omgeving de meeste kansen voor duurzaam leven biedt. In de voorbeelden in het boek worden publieke en private data gecombineerd bij het in kaart brengen van het stedelijk metabolisme. Op die manier kan op allerlei gebieden (o.a. energieproductie en -consumptie, afvalinzameling, binnenstedelijke logistiek) voldoende informatie verzameld worden om verschillende stromen en hun impacts in kaart te brengen, ondanks het feit dat overheden die niet centraal verzamelen en beschikbaar stellen.

Hoofdstuk 2 gaat over analoge methodes voor ontwerp en ontwerpend onderzoek. Daarbij staat scenario-denken als basis voor ontwerpend onderzoek en het ontwerpen met en voor de eindgebruiker centraal. Het hoofdstuk laat zien dat scenario’s op verschillende schaalniveau’s – de wijk Oud-Mathenesse in Rotterdam, ons nationale voedsellandschap, en een CO2-neutraal Europa – kunnen helpen bij het onderzoek en ontwerp aan een duurzaam metabolisme. Op een veel kleinere schaal wordt met het voorbeeld van Schoonschip, een duurzaam zelfbouw project in Amsterdam-Noord, aangetoond dat ontwerpen met en voor de eindgebruiker (en met een interdisciplinair ontwerpteam) krachtige middelen kunnen zijn bij het realiseren van een circulair en duurzaam metabolisme.

In hoofdstuk 3 verschuift de aandacht van de methoden voor analyse en ontwerp naar de ontwerpopgaven zelf. Denk op regionaal niveau aan de energietransitie (met een prominente rol voor de Noordzee), op nationaal niveau aan duurzame voedselsystemen, en op een meer lokaal niveau aan ambities op het gebied van energie (warmtenetten en CO2-uitwisseling tussen de Rotterdamse haven en het Westland), en circulaire bouw en gebiedsontwikkeling. Met name het voorbeeld van warmtenetten en CO2-uitwisseling rond Rotterdam (pagina 109), en de cases van Accra en Lyon (pagina 113 tot 115) laten goed zien dat een duurzaam metabolisme ook grootschalig herontwerp van infrastructuur en groen-blauwe netwerken zal vereisen.

Hoofdstuk 4 onderzoekt hoe verschillende oplossingen (nieuwe infrastructuur, nieuwe functies voor gebouwen) kunnen worden geïntegreerd in de gebouwde omgeving. Daarbij wordt een pleidooi gehouden voor het combineren van verschillende functies in de wijk, en zelfs binnen gebouw(blokken). Met verschillende voorbeelden wordt getoond hoe dit kan, en dát het kan: rooftop farms in Brooklyn die oude industriegebieden nieuw leven inblazen en helpen bij de waterhuishouding, slimme en duurzame logistiek in Porte la Chapelle (Parijs), en op gebouwniveau een mooi voorbeeld van metabolisch ontwerp met de Green Tower in het Bajeskwartier in Amsterdam.

In het laatste hoofdstuk (5) wordt verkend hoe de stad van de toekomst eruit zou zien als ontwerp van een duurzaam stedelijk metabolisme als leidend principe wordt omarmd. Er wordt terecht geconcludeerd dat we een nieuwe esthetiek voor onze steden zullen moeten accepteren. Hergebruik van bouwmaterialen mag zichtbaar zijn. Lokale (natuurlijke) materialen kunnen weer terugkomen in het straatbeeld. Ook de functionele kant van de circulaire economie zou niet weggestopt moeten worden: infrastructuur voor de opwekking en opslag van energie,  afvalverwerkingscentrales, ze mogen (mits veilig en gezond) deel uitmaken van het straatbeeld. CopenHill (pagina 142) is misschien geen goed voorbeeld van circulaire afvalverwerking (verbranding van afval zou moeten worden voorkomen), maar het project laat wel goed zien wat een nieuwe esthetiek voor het ontwerpen en huisvesten van cruciale functies in het stedelijk metabolisme en onze infrastructuur kan doen. Door deze functie niet weg te stoppen, worden we geconfronteerd met de gevolgen van ons eigen gedrag en ontstaat ook de prikkel tot verdere verduurzaming en een groter bewustzijn van ons eigen gedrag en de noodzaak dat te veranderen. Alleen al vanwege de oproep tot een nieuwe stedelijke esthetiek, waarin functie en verduurzaming centraal staan, is dit boek een belangrijke bijdrage aan het veld van stedelijk ontwerp en planning.

Het was interessant geweest als het boek naast inspiratie meer praktische handvatten had geboden, bijvoorbeeld waar het gaat om datacollectie en -analyse. Hiertoe wordt wel een aanzet gedaan maar de sectie over “relevant data resources” (pagina 41) had meer aandacht kunnen besteden aan hoe op basis van (semi)-publieke bronnen (CBS Statline, de BAG, LISA data, de database van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen, enzovoort) modellen van het stedelijk metabolisme kunnen worden gemaakt. Vaak is hiervoor niet per se data vanuit sensoren of zelfs analoog onderzoek noodzakelijk, maar is het slim bouwen en modelleren op meer conventionele publieke en private bronnen voldoende.

Het was ook goed geweest als het boek de duurzaamheidswinst van de behandelde projecten en voorbeelden zou noemen. Al was het maar om de lezer een idee te geven van de duurzaamheidswinst die te boeken valt met verschillende interventies. Daarmee was er misschien ook automatisch nog meer aandacht gekomen voor de kritieke rol van infrastructuur, en circulaire industrie en bedrijvigheid. Bovendien was het door steeds de milieu-impact van projecten te bespreken ook goed mogelijk geweest om het uiteindelijke doel van het ontwerpen en sleutelen aan het stedelijk metabolisme beter over het voetlicht te brengen: het ontwikkelen van steden (d.w.z. gebouwen, bedrijven, infrastructuur) die functioneren binnen planetaire grenzen.

Maar ook zonder die harde koppeling, die overigens iets explicieter aanwezig is in de gesprekken die door het boek heel plaatsvinden met de academici Taneha Bacchin (pagina 51), Lola Sheppard en Mason White (pagina 123) en Daniel Ibanez (pagina 203) lukt het de auteurs om de lezer uit te dagen. Na het lezen van dit boek zul je de stad niet alleen zien als een fysieke ruimte, maar als een dynamisch systeem dat zorgvuldig moet worden begrepen en beheerd. Daarmee is het een inspirerende en geslaagde bijdrage aan de vakliteratuur.

Author profile
Gerard is directeur Steden & Gebouwde Omgeving bij Metabolic, een adviesbureau gespecialiseerd in systeemdenken en circulaire economie.

Gerard Roemers is directeur Steden & Gebouwde Omgeving bij Metabolic, een adviesbureau gespecialiseerd in systeemdenken en circulaire economie. Hij ontwikkelt transitie-strategieën om steden te verduurzamen en circulair te maken.

Author profile
Gerard is directeur Steden & Gebouwde Omgeving bij Metabolic, een adviesbureau gespecialiseerd in systeemdenken en circulaire economie.

Gerard Roemers is directeur Steden & Gebouwde Omgeving bij Metabolic, een adviesbureau gespecialiseerd in systeemdenken en circulaire economie. Hij ontwikkelt transitie-strategieën om steden te verduurzamen en circulair te maken.

Recensie gegevens:
Auteur(s):Gerard Roemers
57

25 maart 2024

De tekst en tabellen in deze bijdrage zijn gepubliceerd onder een CC BY-NC-ND licentie. Voor hergebruik van foto’s en illustraties dient u contact op te nemen met Rooilijn.
Whatsapp

Reageer op deze publicatie

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.