Waarom een ‘Grand Projet’ geen project is

28 juni 2020

Kees Christiaanse, Anna Gasco & Naomi Hanakata (2019)

The Grand Projet. Understanding the Making and Impact of Urban Megaprojects

nai010 publishers, Rotterdam
637 p.
ISBN 978-94-6208-508-4
€ 59,95

Dit kloeke boekwerk doet verslag van een onderzoek naar de totstandkoming en het effect van grootschalige stedelijke projecten vanuit het perspectief van stedelijke ontwikkeling. Christiaanse et al. beschouwen acht megaprojecten waarvan vier in Azië zijn gelegen, te weten Marunouchi (Tokyo), Lujiazui (Shanghai), West Kowloon (Hong Kong) en Marina Bay Area (Singapore), en vier in Europa, te weten La Défense (Parijs), HafenCity (Hamburg), King’s Cross (London) en 22@ (Barcelona). Dit vanuit de veronderstelling “that Grand Projets may hold answers to some of the emerging challenges related to the future of our cities” (p. 16).

De opzet van het boek maakt het goed mogelijk om de meer dan 600 pagina’s in behapbare brokken en eigen volgorde tot je te nemen. De kern van het boek bestaat uit de acht ‘case study portraits’, van elk rond 50 pagina’s. De kern wordt voorafgegaan door een beschrijving van de aanpak van het onderzoek en transcripties van een vijftal interviews met internationale experts uit wetenschap en praktijk. Drie vragen staan centraal. Hoe worden Grand Projets gemaakt? Hoe maken Grand Projets impact op en bepalen de stedelijke omgevingen? Wat zijn manieren waarop Grand Projets hun vermogen kunnen vergroten om meer inclusieve en adaptieve stedelijke megaprojecten in de toekomst te creëren?  (p. 22). Elk van de cases is beschreven volgens vijf analytische frames, afgeleid van de projectfasering: creatie, ontwerp, implementatie, operatie en implicatie, en afgesloten met een korte beschrijving van andere grootstedelijke projecten in de betreffende stad. De beschrijving van vier van de cases is aangevuld met een hoofdstuk ‘further insights’. De laatste 100 pagina’s bevatten de analyse en conclusie. De analyse gebruikt vijf vergelijkende aspecten: bordering, centralities, modelling, regulatory plans en urban catalysts (p. 28).

Christiaanse et al. kiezen met deze opzet voor een expert- of consultantsaanpak. Ze kiezen snel en slechts beperkt onderbouwd, zowel bij de casusselectie als het analytisch kader, voor een beperkt aantal gevallen, frames of fasen en aspecten. Deze aanpak leidt tot een studie die noch heel breed, noch echt diep gaat. Daarmee biedt het boek voor de direct betrokkenen bij de casussen en goed ingevoerde vakgenoten weinig nieuws. Maar omdat weinigen zowel met alle Aziatische, als Europese projecten goed bekend zullen zijn, valt toch veel nieuws te lezen. Zonder kennis van de casussen, wordt nogal wat voorkennis en voorstellingsvermogen gevraagd. Het kaartmateriaal, tijdslijnen en andere schema’s zijn zeer goed verzorgd en bieden veel inzicht. De vele zwart-wit foto’s zijn daarentegen te klein en te fragmentarisch om een gevoel van de plek te geven. Om een goed beeld van de locaties te krijgen, moet de lezer er eigenlijk wel geweest zijn. Ik heb me daarom vooral geconcentreerd op de drie Europese projecten die ik goed ken.

In 2011 bestudeerde ik HafenCity, 22@Barcelona en King’s Cross om stadia in de verandering van gebiedsontwikkeling – die ik 1.0, 2.0 en 3.0 noemde – te illustreren. Ook ik ging ervan uit dat we door deze “majeure en toonaangevende complexe binnenstedelijke gebiedsontwikkelingen” te beschouwen vooruit kunnen “kijken naar mogelijke uitwerkingen van een toekomstige aanpak” (Peek, 2011). Afgaande op onder andere het Special Infrastructures Plan van 22@Barcelona en de

Multi Utilities Service Company (MUSCo) van King’s Cross voorspelde ik een toekomstige 3.0 aanpak. Ingegeven door het groeiende besef van de duurzaamheidsopgave heeft deze aanpak als kenmerken het verbreden van de ontwikkelingsopgave van vastgoed naar nevengeschikte waardeketens en een oriëntatie op de toekomstige beheer- en exploitatiefase. Inmiddels gebruiken we hiervoor termen als ‘circulair’ en ‘stedelijk metabolisme’. Het is opvallend dat deze termen nagenoeg niet terug te vinden zijn in het boek.

Christiaanse et al. zien – in lijn met de langlopende wetenschappelijke discussie over de rol en het belang van het plan als ontwerpproductie of procesmiddel (zie bijvoorbeeld Hajer et al., 2006) – de mate van inclusiviteit en het adaptieve vermogen van stedelijke projecten als belangrijke indicatoren voor de toekomstgerichtheid. Dit omdat “many Grand Projets struggle with the fact that they are outdated the moment they are completed” (p. 605). Ik beschouw dat meer als kenmerken van wat ik 2.0 of organisch zou noemen. Zo worden in zowel HafenCity als 22@Barcelona niet-professionele vastgoedeigenaren en -gebruikers gestimuleerd om zelf – ook meer kleinschalig – vastgoed te ontwikkelen. De drie bovengenoemde Europese projecten zijn het meest recent gestart en hebben al bij aanvang een meer gemengd programma dan de oudere voorbeelden. Ook kennen ze een meer flexibel ruimtelijk ordeningskader door toepassing van een ‘flexibel ruimtelijk raamwerk’ of zelfs een enkel ‘regelgevend kader’ zonder vastgesteld ruimtelijke vertaalslag. Deze geven veel meer vrijheid aan nadere invulling dan het formalistische ‘ruimtelijk ontwerp’ of ‘structuurplan’ van de oudere projecten (p. 588).

Ik vraag me af of de onderzochte Grand Projets nu inderdaad antwoorden bieden op de toekomstige uitdagingen van stedelijke ontwikkeling en ben daar niet overtuigd van. Hoewel de “case studies are all governed by exceptional bodies and regulations” (p. 608) kunnen we niet spreken van experimenten of niches, waar – in de zin van transitietheorie (Loorbach, 2014) – disruptieve innovatie plaats vindt. Daarvoor zijn ze te zeer vervlochten met de grote vastgoedbelangen van het globale financiële regime. Iets waar in het boek overigens maar weinig aandacht aan wordt besteed.

Wellicht is het probleem wel het begrip Projet. Deze is een verwijzing naar de ambitieuze projecten van de Franse president Mitterrand. Los van het feit dat dit enigszins vreemd is in een Engelstalig boek met maar één Franse casestudie staat dit wel symbool voor de blik van de auteurs. Door deze grootschalige stedelijke gebiedsontwikkelingen als projecten XL te benaderen, met een start, een gevolgtijdelijke fasering en een einde, zijn we weer terug bij wat ik gebiedsontwikkeling 1.0 noem. En dat terwijl Christiaanse et al. ook laten zien dat deze ontwikkelingen vele decennia tot zelfs meer dan een eeuw, zoals bij Marunouchi, omspannen. Het zijn geen projecten met een vast omschreven eindresultaat, maar “must go through a multi-layered process and be open to frustrations in order to experience success”, zoals Michael Thanner van Tange Associates Asia het verwoordt (p. 49). Het zijn processen waarin het stedelijk ontwerp onderdeel is van een ruimte gevend kader in plaats van dat het één oplossing voorschrijft. Een procesanalyse had wellicht meer inzicht geboden in de mate van inclusiviteit en adaptief vermogen van Grand Projets.

Literatuur

Hajer, M.A., et al. (red.) (2016) Een plan dat werkt: ontwerp en politiek in de regionale planvorming, NAi Uitgevers, Rotterdam

Loorbach, D. (2014) To Transition! Governance Penarchy in the New Transformation, Erasmus University, Rotterdam

Peek, G.J. (2011) ‘Van disciplinair raamwerk naar denkraam’, Real Estate Research Quarterly, 10, nr. 2, p. 16-26

Author profile
Gert-Joost Peek is lector gebiedsontwikkeling & transitiemanagement aan de Hogeschool Rotterdam. Daarnaast is hij research fellow bij ASRE, eigenaar van SPOT-ON Consulting, en voorzitter van Stichting I’MBINCK | Website

Recensie gegevens:
Auteur(s):Gert-Joost Peek

28 juni 2020

De tekst en tabellen in deze bijdrage zijn gepubliceerd onder een CC BY-NC-ND licentie. Voor hergebruik van foto’s en illustraties dient u contact op te nemen met Rooilijn.
Whatsapp

Reageer op deze publicatie

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.