Het warenhuis als publieke interieur

29 december 2023

Voor meer dan een eeuw werd het gebruik van Nederlandse binnensteden getypeerd door winkelend publiek, nu liggen dezelfde winkelstraten er soms verlaten bij. Toen op 31 december 2015 de Nederlandse warenhuisketen Vroom & Dreesmann (V&D) failliet ging, werd ineens maar liefst 354.000m2 aan binnenruimte niet meer publiek toegankelijk. Hoewel het verdwijnen van fysieke winkels economisch gezien geen probleem hoeft te zijn, heeft het verdwijnen van publiek toegankelijke binnenruimte in binnensteden wel degelijk gevolgen voor het stedelijk weefsel. Het is noodzakelijk dat we op zoek gaan naar een nieuwe bestemming voor deze binnenruimten met culturele waarde.

Wie is er niet opgegroeid met een dagje winkelen in een warenhuis? Of je er nu kwam voor schoolspullen, nieuwe kleren of een nieuw dekbed: de V&D bood uitkomst. Ook het bijbehorende restaurant – La PLace – betekende voor velen een welkome pauze tijdens een drukke winkeldag. Veel Nederlanders koesteren een nostalgisch verlangen naar dit soort winkels. De rol van de V&D warenhuizen beperkte zich namelijk niet tot commerciële activiteiten. Deze publiek-toegankelijke gebouwen functioneerde ook als semi-publieke ruimte waar veel laagdrempelige ontmoetingen plaatsvonden. Het warenhuis was een verlengstuk van het publieke domein, waardoor het een significante rol speelde in de perceptie van de twintigste-eeuwse binnenstad.

Symbool voor de opkomende middenklasse

De opkomst van warenhuizenketens begon in de negentiende eeuw als een reactie op veranderende consumptiepatronen en verstedelijking, in samenhang met een opkomende middenklasse die meer te besteden had. Warenhuizen, in het Engels department stores, introduceerden innovatieve concepten zoals vaste prijzen, grote inventarissen en maakten van winkelen een plezier in plaats van een noodzaak. Gepaard met deze ontwikkeling ontstond ook de gebouwtypologie van het warenhuis, gekenmerkt door hun strategische stedenbouwkundige inbedding met meerdere entrees, grote verlichte raampartijen op straatniveau en ruim opgezette open plattegronden die flexibel in te delen waren.

V&D warenhuis in Dordrecht (foto: Regionaal Archief Dordrecht, Collectie G. van der Zalm, 1950)

Er werd in het ontwerp van vooroorlogse warenhuizen veel aandacht besteed om de winkelpassant te verleiden en te vermaken. Met aantrekkelijke etalages werden mensen naar binnen gelokt en eenmaal binnen zetten de adembenemende trappenhuizen en imposante atriums aan tot een bezoek aan de hoger gelegen verdiepingen. Op de bovenste verdieping bevond zich vaak een tearoom of restaurant voor een pauze tussen het winkelen door.

Poster voor opening van V&D in Leiden (foto: Leidse Courant, 1935)

Na de Tweede Wereldoorlog profiteerden warenhuizenconcerns van de groeiende economische welvaart in Nederland. Met de geboorte van de consumptiemaatschappij, waarbij vrije tijd steeds meer werd gebruikt om goederen of diensten te verwerven, groeide het succes van warenhuizen als de V&D. Alles werd ingezet om mensen meer te laten kopen. De opkomst van de roltrap verlaagde de drempel om hoger gelegen verdiepingen te bezoeken en de reclamebranche professionaliseerde. Door de verdere ontwikkeling van kunstlicht konden de atriums dicht worden gezet om meer vierkante meters winkeloppervlakte te realiseren. Warenhuizen die na de oorlog werden gebouwd – zoals de Bijenkorf in Rotterdam door architect Marcel Breuer – omarmden deze ontwikkelingen en vormden gesloten blokken waarin bezoekers wars van de buitenwereld ongestoord konden winkelen.

Zicht op de Bijenkorf Rotterdam (foto Stadsarchief Rotterdam, 1957)

Warenhuizen als semi-publieke ruimten

Decennialang bleef het warenhuis een succesvol retailconcept, totdat in de tweede helft van de jaren tachtig het tij keerde. De concurrentie werd heviger en de winkelformule raakte meer en meer sleets. Fysieke warenhuizen zijn complexe ondernemingen die hoge kosten hebben vanwege de honderdduizenden artikelen die zij verkopen, de grote voorraadrisico’s, de grote winkeloppervlakten, de complexiteit van logistieke en commerciële processen en de continue drang om te moeten investeren in product- en procesvernieuwing. In de loop der jaren werd een fors deel van het winkelvastgoed van V&D van de hand gedaan om het hoofd boven water te houden. Met de doorbraak van het internet aan het einde van de twintigste eeuw wonnen webwinkels terrein (Gianotten, 2017). Er verdwenen tussen 2000 en 2010 duizenden fysieke winkels, maar er kwamen wel tienduizenden webshops bij. Consumenten konden online via webshops producten bestellen zonder hun huis te verlaten, waardoor winkelgebieden zichzelf opnieuw moesten uitvinden.

Los van hun commerciële functie hebben warenhuizen onbedoeld ook een sociaal-maatschappelijke functie. Als verlengstuk van de openbare publieke ruimte bieden warenhuizen een ‘semi-publieke ruimte’ in de stad. Zoals in het inleidende artikel van deze themareeks wordt beschreven zijn dit soort semi-publieke ruimtes plekken waar je naar toe gaat voor ontmoeting, vermaak en voor de uitwisseling van goederen, diensten en informatie (Ter Avest & Helleman, 2023). Hoewel warenhuizen publiek toegankelijk zijn, zijn deze plekken in privaat bezit. Er gelden zowel geschreven regels – zoals openingstijden en een verbod op eigen consumptie – als ongeschreven regels, waardoor bepaald publiek wel of niet wordt gestimuleerd om van de ruimte gebruik te maken.

De teloorgang van een semi-publiek interieur

Het faillissement van V&D betekende voor veel binnenstedelijke winkelgebieden in eerste instantie het verlies van een belangrijke economische drijfveer. Ook betekende het een verlies van een belangrijke semi-publieke ruimte, met problematische consequenties voor het stedelijk weefsel. Maar wat nu met deze panden te doen? Het is duidelijk dat de leeggekomen warenhuizen van V&D vanwege hun enorme omvang en het veranderde retaillandschap geen tweede leven zullen krijgen als monofunctioneel winkelgebouw. Door hun gunstige ligging in de centra van steden en een grote vraag naar binnenstedelijk wonen is een transformatie naar appartementen in eerste instantie een voor de hand liggende strategie. Het risico is dat daarbij het sociaal-maatschappelijke component van het gebouw als voormalig publieke interieur niet wordt meegenomen. De gebouwen die voorheen de bruisende centra van veel binnensteden vormden lopen daarmee het risico aan het publiek ontnomen te worden.

Tekening van het dagelijks leven in de V&D Leiden (Jansen, 2021)

Ingrediënten voor toekomstig publiek gebruik

Een belangrijk uitgangspunt voor de herontwikkeling van een voormalig semi-publieke ruimte zoals een warenhuis is het doorgronden van wat nu precies een hedendaags (en toekomstig) publiek interieur behelst. Daarom is aan de hand van casestudies van hedendaagse retailconcepten, hotels, horeca gelegenheden en andere third places onderzocht hoe verschillende partijen hun gebouw als semi-publieke ruimte manifesteren. De uitkomsten van dit vergelijkend onderzoek is dat er in de vastgoedsector een transitie gaande is van monofunctionele gebouwen naar meer multifunctionele plekken waarin wonen, werken en winkelen met elkaar worden verweven. Het mengen van functies vergroot de complexiteit rondom gedragsnormen en doet grenzen vervagen. We spreken van interstitiële productie wanneer twee associaties elkaar overlappen (Kärrholm, 2016). Hotellobby’s veranderen in een huiskamer voor de stad (Kompier, 2023), een café in een vergaderplek en een stationshal in een concertzaal. Door verschillende doelgroepen aan te spreken, trekken deze plekken een meer divers publiek aan en kunnen onverwachte ontmoetingen ontstaan.

Informele co-working plekken in het Volkshotel (foto: Tijs Bullock)

Het mengen van functies, in de wereld van retail ook wel blending genoemd, vergt een zekere ongedefinieerdheid of informaliteit waaraan verschillende doelgroepen naar gelang vorm aan kunnen geven. Als een gebouw te veel een ‘kantooruitstraling’ heeft, is men minder snel geneigd om er een kopje koffie te drinken en vice versa. Hoe je informaliteit vormgeeft is paradoxaal genoeg door niet te ontwerpen. Door iets geen uitgesproken vorm of uitdrukking te geven blijft de functie van een plek onduidelijk en wordt een ‘onafheid’ gesuggereerd. In veel multifunctionele gebouwen geven onafgewerkte constructieonderdelen, in het zicht gelaten installaties en een zekere mate van rommeligheid een uitstraling van tijdelijkheid en aanpasbaarheid. Het gebrek aan duidelijke regels daagt de bezoeker uit om de grenzen op te zoeken en bepaalt de mate in hoeverre een persoon zich thuis voelt op die plek.

Een ander belangrijk uitgangspunt dat bijdraagt aan publiek gebruik is de inbedding van een gebouw in zijn stedenbouwkundige context. Zo maken semi-publieke ruimten als warenhuizen, passages, winkelcentra en treinstations in veel gevallen onderdeel van de routing van mensen door de stad. Zoals Matthijs de Boer (2023) in zijn column ‘Naar de kapper in Mitilini’ beschrijft, volstaat een gebouw in sommige gevallen als publiek interieur door slechts een shortcut te zijn: een snellere, onofficiële verbinding tussen A en B. In sommige gevallen wordt het gebruik van een gebouw als olifantenpaadje gestimuleerd door een zelfde of vergelijkbare materialisering als de omliggende bestrating op te nemen.

Herontwikkeling tot multifunctionele hub

Hoe kan dit er in de praktijk uit zien? Daarvoor is zowel onderzoek uitgevoerd naar de geschiedenis en gebouwtypologie van warenhuizen (Zijlstra et al., 2021) als naar het fenomeen publieke interieurs (Versluijs, 2021). In beide onderzoeken is het gebouw van de V&D in Leiden als casus genomen om zo tot een herontwikkelingsstrategie te komen. Het belangrijkste uitgangspunt was daarbij het faciliteren van multifunctionaliteit en het creëren van een publiek toegankelijk gebouw dat verschillende mensen aanspreekt. Het hieruit volgende programma was een combinatie van retail, een co-working hub en een hotelconcept. De verschillende onderdelen worden functioneel en ruimtelijk met elkaar verbonden door een groot atrium in het hart van het gebouw. Met het verwijderen van de roltrappen krijgt het monumentale trappenhuis weer een belangrijke verbindende rol.

Begane grond van het V&D gebouw in Leiden, voor & na (Versluijs, 2021)

Het semi-publieke karakter van het gebouw wordt versterkt door de materialisering die overeenkomt met de omliggende bestrating evenals de positionering van ‘toezichtspunten’ zoals balies voor hotelgasten en kassa’s voor het winkelpubliek. Door deze niet bij de entrees van het complex te plaatsen, wordt de drempel om naar binnen te lopen verlaagd. De informele sfeer wordt mede versterkt door in de publiek-toegankelijke onderdelen het gebouw te reduceren tot open ruimte, waarin vrij invulling kan worden gegeven. De programmaonderdelen die niet voor iedereen toegankelijk zijn, zijn duidelijk fysiek begrensd en hebben een ander, meer uitgesproken karakter waarmee geldende gedragsnormen worden geïmpliceerd.

Impressies van de werkplekken en het atrium (Versluijs, 2021)

De toekomst van semi-publieke ruimte

Wanneer we praten over publieke ruimte in de stad, is het belangrijk dat we onze blik niet beperken tot de openbare buitenruimte en publieke gebouwen. Gebouwen in privaat eigendom met een publiek gebruik hebben een waardevolle bijdrage in het gebruik van de ruimte in de stad. Wanneer een semi-publieke binnenruimte niet meer financieel te exploiteren is, is het belangrijk om de sociaal-maatschappelijke functie en de rol van een gebouw in het stedelijk weefsel mee te nemen in de herontwikkeling. Het is daarom goed dat er in de herontwikkeling van winkelvastgoed nu al geëxperimenteerd wordt met de thema’s functiemenging, flexibiliteit en informaliteit. Conceptstores, workhubs en vernieuwende horecaconcepten verkennen de vervaagde grenzen tussen wonen, werken en winkelen. Hoewel dit soort concepten experimenteel en daarmee niet risicoloos zijn, kan er worden vastgesteld dat dit soort concepten symbool staan voor een snel veranderende wereld. Een wereld zonder V&D, maar met waardevolle publiek toegankelijke binnenruimten.

 

Dit artikel is onderdeel van de themareeks ‘semi-publieke ruimte‘.

Author profile
Vincent Versluijs is in 2021 afgestudeerd binnen de afdeling Heritage & Architecture aan de TU Delft. Sindsdien werkt hij bij WDJArchitecten als ontwerper en onderzoeker aan herbestemmings- en transformatieopgaven van (monumentale) gebouwen.

Literatuur

De Boer, M. (2012) Binnen in de stad. Ontwerp en gebruik van publieke interieurs. TrancityxValiz.
De Boer, M. (2023) Naar de kapper in Mitilini. Rooilijn.
Gianotten, H., van Duin, M. (2016) Lessen uit crises en mini-crises. Boom bestuurskunde.
Hajer, M. A. & Reijndorp, A. (2001) Op zoek naar nieuw publiek domein. Analyse en Strategie. Nai Uitgevers.
Kärrholm, M. (2016) Interstitial Space and the Transformation of Retail Building Types. Urban interstices: The aesthetics and the politics of the in-between (pp. 135-152). Routledge.
Kompier, V. (2023) Lobby als intermediair tussen stad en hotel. Rooilijn.
Harteveld, M. (2014) Interior Public Space: On the Mazes of the Network of an Urbanist. Delft University of Technology.
Versluijs, V. (2021) Warenthuis: Revitalizing the role of a department store as public interior. Delft University of Technology.
Zijlstra, H., Fischer, L., Janssen, I. & Versluijs, V. (2021) Spatial Building Typology – Vacant Heritage: Department Stores | V&D’s. BKBooks.

Author profile
Vincent Versluijs is in 2021 afgestudeerd binnen de afdeling Heritage & Architecture aan de TU Delft. Sindsdien werkt hij bij WDJArchitecten als ontwerper en onderzoeker aan herbestemmings- en transformatieopgaven van (monumentale) gebouwen.
Artikel gegevens:
Artikelnummer: Jaargang 56 /

29 december 2023

De tekst en tabellen in deze bijdrage zijn gepubliceerd onder een CC BY-NC-ND licentie. Voor hergebruik van foto’s en illustraties dient u contact op te nemen met Rooilijn.
Whatsapp

Reageer op dit artikel

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.