Je moet het maar durven, een boek publiceren, vormgegeven als een compact rode baksteen, en dat boek vervolgens beginnen met de stelling ‘Het meest duurzame gebouw is het gebouw dat je niet moet bouwen’. Was getekend: RE-ST, een Antwerpse architectuur- en onderzoekspraktijk. Dit tweetalige boek met de fascinerende titel Wanderspace / Zwerfruimte (hierna: Zwerfruimte) is het geestelijk kindje van de drie drijvende krachten achter RE-ST: de architecten Dimitri Minten, Tim Vekemans en Bob Van Abbenynen.
RE-ST wil vooral rust brengen in een oververhitte bouwcultuur. Dat doet zij vooral door oplossingen te vinden voor intensiever en creatiever ruimtegebruik en die oplossingen te bundelen in strategieën die bijdragen tot niet-bouwen. RE-ST specialiseert zich, kortom, in het beter nadenken over het gebruik van de ruimte die we al hebben. Dat is ook de boodschap van het boek Zwerfruimte. Architecten moeten hun eigen bestaansrecht ter discussie durven stellen met de vraag of je überhaupt moet bouwen. Om die vraag te kunnen beantwoorden moet je wel weten hoe gebouwen werken.
Zwerfruimte trapt af met een voorwoord van architect en voormalig Vlaams Bouwmeester Leo van Broeck. Daarna volgt een kennismaking met het werk van RE-ST geschreven door de drie oprichters. Zwerfruimte is vervolgens gestructureerd in twee inhoudelijke hoofdstukken, geschreven voor Tine Hens en Roel de Ridder. Deze hoofdstukken zijn gelardeerd met twee bijdragen van performance-dichter Jee Kast. Daarnaast is er ook een beeldessay waarin een veelheid aan koffiekoppen wordt ingezet als metafoor voor de overdaad aan zwerfruimte. Ook dit beeldessay is van de hand van Jee Kast.
Zwerfruimte bevat prachtige voorbeelden van wat men in Vlaanderen het ‘smossen’ met ruimte noemt (lees: knoeien, morsen). Burgemeesters van kleine dorpjes die liever kiezen voor het opofferen van vrije ruimte om nog net voor de gemeenteraadsverkiezingen een mooi nieuw en glimmend dorpshuis te bouwen in plaats van het daartoe transformeren van de leegstaande dorpskerk. Ziekenhuizen die fuseren en verhuizen naar megalomane nieuwe gebouwen aan de rand van de stad, de oude ziekenhuizen in het centrum van de stad verweesd achterlatend.
Historica en journaliste Tine Hens verkent in haar bijdrage het fenomeen ‘zwerfruimte’. Zij koppelt daaraan de vraag waarom we nog steeds bouwen als we al teveel gebouwen hebben. Tine Hens geeft een aantal antwoorden op die vraag. We hebben volgens haar last van ruimtelijke vraatzucht omdat we simpelweg niet weten hoeveel we teveel hebben. We bouwen teveel omdat we werken met minimumnormen voor van alles en nog wat (zoals minimum woningoppervlakken), maar niet met maximumnormen. We weten niet welke ruimte onnodig, onderbenut of onbruikbaar is, en kunnen de verleiding van ‘nieuw’ niet weerstaan. Om die ruimtehonger in te dammen pleit Tine Hens voor het oprichten van een Ministerie van Onderbenutting die zwerfruimte in beeld brengt en activeert.
Onderzoeker Roel de Ridder, verbonden aan UHasselt, de KU Leuven én artistiek directeur van de Vlaamse non-profit Architectuurwijzer. Hij bouwt voort op de analyse en het pleidooi van Tine Hens. Hij onderzoekt de rol van architecten en in het bijzonder de rolopvatting van RE-ST over de architectuur-praktijk. De Ridder onderscheidt daarbij drie, onderling samenhangende, componenten in de praktijk van RE-ST. Ten eerste de overtuiging dat een focus op het behouden en beter benutten van het bestaande ook ruimte creëert, bijvoorbeeld door het intensiever gebruiken van onderbenutte ruimte. Ten tweede een duidelijke visie en krachtige ambitie om beter te zorgen voor het bestaande vanuit een langetermijnperspectief gericht op duurzaam ruimtegebruik.
De derde component in de praktijk van RE-ST heeft te maken met het architectenberoep zelf. Roel de Ridder maakt daarbij een onderscheid tussen voorhoede (de Avant-garde) en achterhoede architecten (de Arrière-garde). Achterhoede architecten, waartoe hij ook RE-ST rekent, ruimen de brokken op die de voorhoede aanricht in de vorm van ruimtelijk verrommeling en gebouwen met weinig toekomstwaarde. Voorhoede architecten creëren de toekomstige zwerfruimte.
Het activeren van zwerfruimte staat bij RE-ST centraal. Dat vraagt niet alleen om meer inzicht in de aard en omvang van zwerfruimte, maar ook om een andere taakopvatting van het architectenberoep. Architectuur als mensenwerk in plaats van een technocratische opdracht. Dat vereist volgens de auteurs distantie, vertragen, tegen denken en ongevraagd advies geven. Niet te snel de vraag van de opdrachtgever willen beantwoorden, maar samen met die opdrachtgever de vraag achter de vraag verkennen.
Zwerfruimte werkt een zeer actueel onderwerp uit. Nederland heeft veel te weinig woningen. Over de vraag of we meer woonruimte nodig hebben is iedereen het wel eens: we hebben zeker 1 miljoen woningen extra nodig tot pakweg 2035. Over de vraag waar die woonruimte moet komen, lopen de meningen sterkt uiteen.
Grofweg zijn er twee kampen: bouwen in het weiland of verdichten in de stad. Zwerfruimte pleit voor een tussenweg: de ruimte die we nodig hebben is er al grotendeels. We moeten die alleen nog vinden en activeren. Dat hebben we allemaal al eens eerder gedaan, bijvoorbeeld door het transformeren van kantoren tot woningen en het optoppen van woongebouwen. De resultaten zijn bemoedigend. Onlangs maakte het CBS bekend dat in 2019 12.500 woningen zijn gerealiseerd door transformatie van bestaande gebouwen. Dat is 15% van de totale woningproductie. Zwerfruimte roept op om de lat nog wat hoger te leggen. Daarvoor is voldoende aanleiding. Door de huishoudenverdunning en vergrijzing is veel woonoppervlak onderbenut, bijvoorbeeld in de vorm van grote eengezinswoningen die worden bewoond door een- of tweepersoonshuishoudens.
De uitdaging is om de ervaringen die we hebben opgebouwd bij de transformatie van bestaande gebouwen te bundelen met antwoorden over hoe we willen wonen. Architecten hebben daarin een belangrijke rol. Zij kunnen met hun ontwerpvaardigheden en kennis over het gebruik van gebouwen de kunst van het bouwen en niet-bouwen combineren. Bijvoorbeeld door samen met woonconsumenten, beleidsmakers en investeerders te verkennen hoeveelheid ruimte we nodig hebben om prettig te leven, welke ruimte we privé willen houden en welke ruimte we willen delen?
Zwerfruimte is een inspirerend boek dat aanzet tot denken en discussie over ruimtegebruik en de rol van architecten daarbij. Als universitair docent aan de TU Delft voel ik me bijzonder uitgedaagd. In Delft leren we studenten vooral om te ontwerpen en te bouwen. Leren we studenten wanneer niet te bouwen? Ik vrees nog onvoldoende. De publicatie is interessant voor iedereen die betrokken is bij beslissingen over bouwen en niet-bouwen. In de eerste plaats architecten, maar ook opdrachtgevers, beleidsmakers én studenten.
Wat een pracht artikel. Compliment voor je lef Gerard om met jouw vak dit boek onder de aandacht te brengen. En ik geloof dat juist architectuur van ‘zwerfruimte’ pracht ruimte gaat maken.
Gerard, je maakt ons heel nieuwsgierig naar dit boek. Bedankt dat je het onder de aandacht brengt.
Dank. Een van de meest belangwekkende boeken van 2020. Het zet aan tot denken, en dóórdenken van waar we nu mee bezig zijn.