Coproductie of coevolutie?

13 december 2017

Louis Albrechts, Allessandro Balducci & Jean Hillier (red.) (2017)

Situated Practices of Strategic Planning

Routledge, Oxford
414 p.
ISBN 978-11389-32-562
€ 149

Dit boek is het resultaat van een vijftal bijeenkomsten van enkele prominente leden van de Association of European Spatial Planning Schools (AESOP) op hun congressen in Perth Australia (2011), Ankara (2012) en Dublin (2013). Oogmerk was om in een aantal geselecteerde praktijken over de gehele wereld te bezien in hoeverre strategische planning daarin zou zijn doorgedrongen dan wel in hoeverre deze praktijken daadwerkelijk strategisch zouden zijn. In het eerste inleidende hoofdstuk van Louis Albrechts wordt strategische planning geplaatst tegenover de zogenoemde ‘statutaire planning’. Dat laatste wordt door de auteur gezien als de mainstream van planning praktijken, als een geïnstitutionaliseerde vorm van traditionele ww. Dit geeft administratief aan wat wel of niet mag, maar is minder gericht op het ontwikkelen en implementeren van visies en concepten die mogelijk zouden leven in de samenleving. Strategische planning wordt daartegenover gedefinieerd als “een sociaal-ruimtelijke praktijk, waarmee een keur van stakeholders in diverse institutionele relaties en posities samenwerken om planprocessen te ontwerpen en inhoudelijke strategieën te ontwikkelen voor het ruimtelijk management van sociale verandering” (p.5). De buzzwords ‘co-productie’ en ‘co-creatie’ worden daarbij nadrukkelijk naar voren geschoven als een welbewuste politieke strategie om democratisch geëngageerd om te gaan met maatschappelijke conflicten en legitimiteit.

Na deze meer epistemologische en ontologische ontboezemingen komt een keur van allerhande strategische planningspraktijken aan bod, over alle bewoonde continenten van de wereld. Door het boek heen worden ze, met uitzondering van een enkele consultant, door academici worden beschreven. Deze worden vervolgens van enkele zogeheten conceptuele en kritische kanttekeningen voorzien door een zevental auteurs, om tenslotte afgesloten te worden met een epiloog van Louis Albrechts, die alvast oproept tot een revisie van strategische ruimtelijke planning voor de komende periode.

Echter, wat ondanks dit strakke keurslijf en na lezing van het boek opvalt, is de fuzzyness van het gehele begrip strategische planning. Voor de Chinezen Xu en Yeh bijvoorbeeld is strategische planning een goede mogelijkheid om dwars door de verschillende overheidslagen en departementen heen planning te bedrijven, zowel territoriaal als functioneel (p.25). De Afrikanen Esho en Obudho liëren het dan weer aan de mogelijkheid om nieuwe Inter Gouvernmental Organisations in hun regio op te zetten en zo mogelijk verder te versterken (pp. 63-64). De Fransen Demazière en Seranno linken het op hun beurt aan het (voor hun dominante) paradigma van collaboratieve planning op het niveau van (inter)lokale overheden (p. 101). En ga zo maar verder; eenieder lijkt zijn eigen gedreven interpretatie van strategische planning er op na te houden. Waar niettemin blijkbaar allen het over eens zijn, is dat strategische planning, net als statutaire planning overigens, een sterk of zelfs exclusief overheidsgedreven planning is. Des te opmerkelijker dat Jean Hillier, in het verlengde van haar Deleuziaans strategisch navigatiebegrip ook mijn eigen (en Gert de Roo’s) planningsbenadering van ‘undefined becoming’ daaronder schaart (pp. 307-308). Blijkbaar valt dan alles eronder wat niet statutair is; en dat is inmiddels veel, buiten wellicht de diehards die nog in de exclusieve maatschappelijke maakbaarheid via ruimtelijke wet- en regelgeving geloven. Dan rijst bij mij de vraag, wat er dan nog zo specifiek is aan dit begrip van planning?

Voor mij, als oorspronkelijk Habermassiaan (zie mijn proefschrift van 1990), is het strategisch denken en handelen echter wel degelijk zeer precies geduid; ongeacht alles wat de auteurs in dit boek ons willen doen laten geloven. Voor Jurgen Habermas (1983-1985) is het immers één van de twee vormen van het teleologisch, oftewel het doelrationele handelen, waaronder hij zowel het instrumenteel, als het strategisch handelen schaarde. Deze waren voor Jürgen Habermas zeer nadrukkelijk gekoppeld aan een precies kennis- en handelingsdomein, die de doelrationele eenzijdigheid van ons wetenschappelijk wereldbeeld verklaart, en wiens voltooiing met andere wereldperspectieven noodzakelijk was om voorbij de tekortkomingen van de Verlichting en daarmee de moderne ruimtelijke planning te komen. Lees: vooral die van de statutaire planning, maar eigenlijk ook die van de strategische planning. De finale waarheidsclaim van het instrumentele handelen bijvoorbeeld zou immers vooral haar werkzaamheid zijn (iets is waar omdat het werkt); en dat van het strategisch handelen haar effectiviteit (iets is waar omdat die handelingspraktijk het gewenste effect of impact heeft). Beide vormen van handelen schaarde hij echter onder het ogenschijnlijk objectieve doel-rationele weten of de zuivere of eigenlijk afstandelijke, want vermeend objectieve theoretische verhandeling. Hij probeert gedurende zijn gehele leven dat denken aan te vullen met de voor hem even belangrijke, maar meer sociaal en door de werkelijkheid van alledag geïnspireerde, normatieve, dramaturgische en interactieve denk- en handelingsdomeinen. Voor mij refereerde dat ‘gehalveerde’ doel-rationele handelen (instrumenteel en strategisch), ook toen al naar de ‘zuivere’ planningstheorie en –praktijk; zelfs in de ogenschijnlijk meer brede paradigma’s van de communicatieve en collaboratieve planning. Ook zij waren meer door de intern bepaalde planningperikelen, -doelen en –processen geïnspireerd, dan het werkelijk praktisch en dramaturgisch weten waar het Habermas om te doen was. En ook nu weer, Albrechts begrip van statutaire planning heeft veel weg van Habermas’ instrumenteel kennis- en handelingsdomein: plan, wet en regelgeving om iets te laten werken. Dat terwijl strategische planning weer veel van Habermas’ begrip van het gehalveerde strategisch handelen: een planning die de gewenste impact of effect moet hebben. Er wordt binnen alle in dit boek beschreven planning praktijken door de overheid (of haar ambtenaren) ergens een stip aan de horizon geplaatst, om daar doelbewust naartoe te navigeren; desnoods met vele of wisselende partners, en langs allerhanden omwegen en re-evaluaties; maar in doelrationele co-productie en altijd inside-out (zie ook Salet in het boek). We komen blijkbaar maar niet voorbij aan dat gehalveerde wereldbeeld; onder het voorwendsel dat de planners ook zelf doelbewuste maatschappelijke actoren zouden moeten zijn en dat de samenleving echt nood heeft aan onze visies en plannen om zin en richting te kunnen geven aan haar bestaan (zie o.a. Jef Van den Broeck , pp. 233-254).

Ik noem mijzelf allang geen ‘Habermassiaan’ meer. Na de voltooiing van mijn dissertatie heb ik mij al snel verbreed, in theorie én praktijk, richting het meer relationele en post-structurele denken. Dat gaat voor mij zelfs voorbij aan de dialectiek tussen het theoretisch en praktisch weten, waarin Habermas’ denken voor een belangrijk deel nog vervat ligt. In plaats van co-productie met een helder doel of navigatiepunt voor ogen, gaat het hier om co-evolutie, grotendeels om die co-evolutie of maatschappelijke veerkracht zelf. Naast het strategisch denken, gaat het hier vooral om het tactisch handelen; naast het doorgaans gelaagde, verticale denken, om de horizontale ontologie van planning; in plaats van inside-out, inderdaad om outside-in, undefined én voorbij het plan. Ik weet of mag hopen dat ik als planner effect heb (maar in welke richting precies? Bij allen?); ik weet dat ik visies en plannen nodig heb om een punt te maken, maar meer als middel en niet als doel. Maar ik weet ook dat dit niet alleen semantiek is en enorme consequenties heeft voor de translatie van het metier planning; omdat niet alles kan en het geen lood om oud ijzer is. Het is jammer dat dit boek aan dat ontluikend perspectief (met uitzondering van enkele auteurs) volstrekt voorbij gaat; sterker nog het denken over planning weer meer dan 25 jaar terugzet.

Author profile
Luuk is onder andere hoogleraar en directeur van de afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning aan de Universiteit Gent

Luuk Boelens is een Nederlandse planoloog. Sinds 2012 is hij hoogleraar mobiliteit en ruimte (AMRP) aan de Universiteit Gent, waar hij Georges Allaert opvolgde. Boelens studeerde en promoveerde aan de TU Delft. Sinds 2002 is hij in België gevestigd.
Van 2004 tot 2012 was Boelens buitengewoon hoogleraar netwerkplanning aan de Universiteit van Utrecht. Daarvoor heeft hij meer dan 15 jaar gewerkt voor de provincie Zuid-Holland als adviseur en teammanager van het Randstad Overleg Ruimtelijke Ordening. Vervolgens werkte hij 5 jaar bij de Nederlandse Spoorwegen en Holland Railconsult (later Movares geheten). Daarna werkte hij 15 jaar bij zijn eigen planologisch adviesbureau Urban Unlimited.

Boelens is auteur van diverse boeken en artikelen over de actor-gerelateerde benadering van planning (actor relational approach of urban planning), governance en ontwerp. Hij was jurylid van onder meer ‘Het aanzien van Nederland’ en de ‘Rotterdam-Maaskantprijs’. Hij is reviewer van verschillende internationale wetenschappelijke tijdschriften zoals European Planning Studies, Planningtheory, Planningtheory and Practice, Urban Studies en Cities.

Zijn onderzoek focust op institutionele herschikking, co-evolutie in besluitvorming en adaptieve governance, specifiek voor de Eurodelta van Rijn, Maas en Schelde. Zijn benadering is gebaseerd op actor-network theorie, poststructuralisme en common pool resource management.

Author profile
Luuk is onder andere hoogleraar en directeur van de afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning aan de Universiteit Gent

Luuk Boelens is een Nederlandse planoloog. Sinds 2012 is hij hoogleraar mobiliteit en ruimte (AMRP) aan de Universiteit Gent, waar hij Georges Allaert opvolgde. Boelens studeerde en promoveerde aan de TU Delft. Sinds 2002 is hij in België gevestigd.
Van 2004 tot 2012 was Boelens buitengewoon hoogleraar netwerkplanning aan de Universiteit van Utrecht. Daarvoor heeft hij meer dan 15 jaar gewerkt voor de provincie Zuid-Holland als adviseur en teammanager van het Randstad Overleg Ruimtelijke Ordening. Vervolgens werkte hij 5 jaar bij de Nederlandse Spoorwegen en Holland Railconsult (later Movares geheten). Daarna werkte hij 15 jaar bij zijn eigen planologisch adviesbureau Urban Unlimited.

Boelens is auteur van diverse boeken en artikelen over de actor-gerelateerde benadering van planning (actor relational approach of urban planning), governance en ontwerp. Hij was jurylid van onder meer ‘Het aanzien van Nederland’ en de ‘Rotterdam-Maaskantprijs’. Hij is reviewer van verschillende internationale wetenschappelijke tijdschriften zoals European Planning Studies, Planningtheory, Planningtheory and Practice, Urban Studies en Cities.

Zijn onderzoek focust op institutionele herschikking, co-evolutie in besluitvorming en adaptieve governance, specifiek voor de Eurodelta van Rijn, Maas en Schelde. Zijn benadering is gebaseerd op actor-network theorie, poststructuralisme en common pool resource management.

Recensie gegevens:
Auteur(s):Luuk Boelens

13 december 2017

De tekst en tabellen in deze bijdrage zijn gepubliceerd onder een CC BY-NC-ND licentie. Voor hergebruik van foto’s en illustraties dient u contact op te nemen met Rooilijn.
Whatsapp

Reageer op deze publicatie

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

13385