De impact. Dat ben jij.

13 februari 2024

Ik woonde onlangs een workshop van NWO bij gericht op het samenstellen van consortia voor de KIC-call ‘Learning from physical experimental environments’. Doel van het onderzoek is methodologisch onderzoek naar verschillende soorten fysieke experimentele omgevingen om betrouwbaardere en meer overdraagbare onderzoeksmethoden te ontwikkelen. Een belangrijk onderdeel van de workshop was een presentatie over de zogenaamde Impact Plan Approach. NWO benadrukte dat deze aanpak gebruikt moet worden bij het schrijven van het onderzoeksvoorstel.

Zowel het onderwerp van de call als de nadruk op impact passen binnen een bredere beweging van academische universiteiten om meer direct een relatie aan te gaan met de maatschappelijke omgeving. Ik denk aan de ‘Convergence’, waarin TU Delft, het Erasmus MC en de Erasmus Universiteit Rotterdam hun krachten bundelen om met het overschrijden van grenzen tussen instituten en disciplines nieuwe perspectieven en oplossingen te creëren voor de urgente en complexe maatschappelijke uitdagingen van deze tijd. En aan het AMS Institute, waarin TU Delft, WUR en het Amerikaanse MIT, samenwerken aan interdisciplinaire stedelijke vraagstukken met als fysieke experimenteeromgeving de stad Amsterdam.

Er is al jaren veel aandacht voor het groeiende aantal van lokale experimenteeromgevingen, zoals living labs, fieldlabs, proeftuinen, pilotlocaties en stadslabs. Zo publiceerde het Rathenau Instituut in 2017 de inventarisatie ‘Living labs in Nederland – Van open testfaciliteit tot levend lab’ waarin 90 initiatieven die zich presenteren als living lab zijn geanalyseerd. Uit de analyse blijkt dat in veel gevallen geen sprake is van co-creatie met burgers of eindgebruikers. Waar dat wel het geval is, blijkt de kennis en ervaring die er ontstaat moeilijk overdraagbaar of breed toepasbaar. De belofte om kennis te ontwikkelen voor maatschappelijke vraagstukken wordt daarmee veelal niet ingelost.

Dit probleem van opschalen – een vooral door bestuurders veel te makkelijk gehanteerde term – krijgt aandacht in de publicaties zoals ‘Voorbij lokaal enthousiasme’ (Rathenau Instituut, 2020) en ‘Experimenteel Bestuur’ (Potjer, 2019). De eerste presenteert op basis van literatuurstudie vier basisroutes voor opschaling: groei, replicatie, circulatie en institutionalisering. De tweede benadrukt vooral dat deze routes niet los van elkaar moeten worden gezien. Er is een verbindende organisatorische infrastructuur nodig. Zo kan op het lokale niveau verder worden vernieuwd; op het horizontale niveau worden versneld door experimenten met elkaar in verband te brengen; en kan in verticale richting het institutionele niveau mee veranderen. Zonder aandacht voor de vormgeving van de inbedding van een lokale experimenteeromgeving zijn verwachtingen rondom opschalen en impact onrealistisch.

Er wordt veel tijd en geld geïnvesteerd in fysieke experimenteeromgevingen, terwijl er veel onduidelijk is over doorwerking ervan. Goed dus dat NWO hier onderzoek naar stimuleert en als selectiecriterium voor 20% de impact pathway meeweegt: een duidelijke route naar maatschappelijke, ook economische, impact bestaande uit strategische activiteiten, zoals het betrekken van belanghebbenden, communicatie, monitoring en evaluatie. NWO heeft hiervoor een online workshop, waarin wordt uitgelegd hoe je een impact plan kunt maken. We lezen: ‘Bij het opstellen van een Impact Pathway redeneren we terug van de beoogde maatschappelijke impact, via outcomes, naar de output van het project.’ Het doet aan als een mechanistisch marketingplan. De onderzoeker heeft de uitkomsten niet alleen te publiceren, maar ook verder te vermarkten richting stakeholders (outcome) en targetgroups (impact).

Wanneer ik deze nadruk op valorisatie combineer met het onderzoek doen in living labs dan doemt er ook een andere aanpak van valorisatie op die veel meer geënt is op een transitiebenadering. Het besef van transitie – dat fundamenteel andere aanpakken nodig zijn om de gewenste ecologische en maatschappelijke veranderingen te bereiken – is een achterliggende motivatie van universiteiten om interdisciplinair in fysieke experimenteeromgevingen te gaan onderzoeken. Dit vergt een andere benadering van de rol van onderzoek en de onderzoeker, van ‘waardevrije’ buitenstaander naar ‘betrokken’ insider. Naast de vele andere wijzen waarop zo onderzoeken conflicteert met de systemen van de institutionele regimeactor, die de universiteit bij uitstek is. Hogescholen zijn vanuit hun wetenschappelijk praktijkgericht onderzoek hierin beter gepositioneerd.  Zo maken de universiteiten in het Wijkonderzoekscollectief Rotterdam, onderdeel van de eerder genoemde ‘Convergence’-samenwerking, dankbaar gebruik van de fysieke experimenteeromgevingen waarvan de Hogeschool Rotterdam reeds onderdeel is. Dat wil overigens niet zeggen dat er voor hogescholen geen uitdagingen meer zijn.

Vanuit een transitieperspectief is het daadwerkelijk geïnvolveerd deelnemen van academische onderzoekers in een levende fysieke experimenteeromgeving op zichzelf al een impact pathway. Dit vergt namelijk fundamentele aanpassingen van de werkwijzen, structuur en cultuur van de universiteit als regimeactor. De route naar impact is dan de wijze waarop deze aanpassingen niet beperkt blijven tot enkel degenen die zelf deelnemen en hun directe omgeving, maar ook effect hebben op de rest van de organisatie en de omgeving. Dit sluit aan bij een benadering van valorisatie die minder geënt is op gevolgtijdelijkheid, maar verweven kan zijn door de levenscyclus van onderzoek heen. En ook onderdeel kan zijn van de onderzoeksattitude en steunt op duurzame en productieve interacties. Potjer (2019) benadrukt dat ‘leren’ hierbij een essentiële activiteit is ‘om experimenten daadwerkelijk te laten bijdragen aan brede systeemverandering’. Dit inzicht verdiepen we in Rotterdam verder door samen met TU Delft en UvA promotieonderzoek te doen naar hoe regimeactoren leren in de gebiedsontwikkeling van het Merwe-Vierhavensgebied, een living lab waar mijn lectoraat al een decennium deel van uitmaakt.

Ik concludeer dat wanneer academisch onderzoek onderdeel wordt van een levende fysieke experimenteeromgeving dit andere, op transitie-denken gebaseerde, wegen naar impact opent. Deze lopen juist via het ‘transitioneel systemisch’ werk dat binnen de eigen organisatie en die van andere betrokken regimeactoren nodig is om als onderzoeker daadwerkelijk geïnvolveerd onderdeel van zo’n living lab te zijn. Opschalen is dan wellicht niet de enige weg naar impact, maar we moeten ook willen denken aan zoiets als indalen; echt gaan en vooral ook blijven meedoen in en met de lokale maatschappelijke complexiteit. Een lokaal verankerde lerende benadering helpt daarbij. Laat onderzoek en onderwijs versmelten tot een aanpak waarin iedere betrokkene wat van een ander te leren heeft ongeacht niveau of status. Bij Hogeschool Rotterdam hebben we uit onze ervaring hiervoor vier leidende principes afgeleid, te weten nabijheid, wederkerigheid, gelijkwaardigheid en continuïteit, die helpen bij daadwerkelijk leren samen met de stad. Hieraan invulling geven vraagt verandering van de opstelling van de kennisinstelling, maar ook van de betrokken onderzoeker zelf.

Dus met verwijzing naar de Sire-campagne van rond de eeuwwisseling ‘De maatschappij. Dat ben jij’, is mijn boodschap voor onderzoekers op zoek naar valorisatieroutes van fysieke experimenteeromgevingen: De impact. Dat ben jij.

Author profile
Gert-Joost Peek is lector gebiedsontwikkeling & transitiemanagement aan de Hogeschool Rotterdam. Daarnaast is hij research fellow bij ASRE, eigenaar van SPOT-ON Consulting, en voorzitter van Stichting I’MBINCK | Website

Column gegevens:
Auteur(s):Gert-Joost Peek

13 februari 2024

De tekst en tabellen in deze bijdrage zijn gepubliceerd onder een CC BY-NC-ND licentie. Voor hergebruik van foto’s en illustraties dient u contact op te nemen met Rooilijn.
Whatsapp

Reageer op deze column

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

13385