“…de bouwsteen van een moderne stadsgemeenschap [die] haar betekenis verkrijgt door het bevorderen van een veelzijdig sociaal contact binnen de wijk, van een sterk gemeenschapsleven en van persoonlijke medeverantwoordelijkheid der wijkbewoners; een eerste vrucht van de wijkgedachte, die voor de stadsbewoner de mogelijkheid (schept) om in zijn wijk de sfeer te vinden, waarbinnen zijn sociale en culturele aspiraties zich kunnen verwezenlijken, welke de grondslag vormen voor een nieuwe stedelijke cultuur.” (p.96)
Dit citaat komt oorspronkelijk uit een advies uit 1946 aan het Rotterdamse gemeentebestuur, horend bij het bebouwingsplan De stad der toekomst, de toekomst der stad, dat later wordt bestempeld als het prototype van de wijkgedachte. Dit bebouwingsplan is de grondlegger van Zuidwijk. Een Rotterdamse vroeg-naoorlogse wijk met een mengeling van eengezinswoningen en gestapelde strokenbouw, een zogenaamde gemengde wijk. Deze wijk vormt het decor voor het proefschrift Menging maakt verschil, waarmee André Ouwehand afgelopen zomer aan de TU Delft promoveerde.
De onderzoeker licht toe dat sinds het ontstaan van het concept van gemengde wijken, de basisgedachte erachter “een betwist ideaal is” (p.439). Zijn onderzoek voegt met dit vuistdikke boek meerdere hoofdstukken aan deze discussie toe. Hij richt zich op de waardering van die gemengde wijk door de ogen van verschillende groepen bewoners met een andere levenswijze. Dit op een moment dat Zuidwijk in een fase van herstructurering en daarmee grote verandering verkeerd. En op een moment dat in de perceptie van wijkbewoners alle nieuwkomers in de sociale voorraad allochtonen zijn. De verkenning richt zich op de ervaren effecten van twee krachten: de ingreep van sloop-nieuwbouw en de instroom van bewoners in de sociale huurwoningvoorraad. Juist in een tijd dat de multiculturele samenleving een politiek sterk beladen onderwerp vormde, gaat Ouwehand naar de kern: hoe beleven verschillende bewoners de veranderingen in hun woonomgeving ten aanzien van hun woongenot en wat zijn verklaringen voor die beleving. Daarvoor zijn in totaal 84 interviews afgenomen met ‘oude’ en ‘nieuwe’ bewoners, ‘allochtoon’ en ‘autochtoon,’ geclusterd in zes groepen. De waardering van de buurt en wijk wordt afgeleid van onder andere de waardering voor de woning en woonomgeving, het zichzelf thuis voelen en de reputatie van de wijk. De titel van het proefschrift refereert aan één van de conclusies: het is voor de waardering van de eigen buurt belangrijk dat in die buurt mensen van verschillende afkomst en inkomensgroepen wonen. Wellicht niet de hoogste inkomensgroepen, maar een goede mix voor lagere- en middeninkomens van verschillende komaf, zonder dat dit wordt ervaren als concentraties. Dit vanuit het oogpunt van leefbaarheid en integratie.
Naast de resultaten van interviews besteedt Ouwehand in zijn proefschrift veel aandacht aan context. Beleidsmakers, ontwerpers en portfoliomanagers maken immers keuzes over nieuwe of bestaande wijken. Deze keuzes hebben invloed op welke woningen waar staan, voor wie deze toegankelijk zijn en daarmee op de bevolkingssamenstelling van de wijk. Wat zijn de opgaven in de vroeg-naoorlogse wijken, hoe heeft de Rijksoverheid hierop met beleid gestuurd, hoe heeft Zuidwijk – de Rotterdamse testcase voor de wijkgedachte – zich ontwikkeld voordat de plannen voor herstructurering op tafel kwamen? Al deze aspecten worden in de verschillende hoofdstukken uitvoerig besproken. Daarna komen de deelvragen en de resultaten van het onderzoek aan bod. Het tiende hoofdstuk fungeert als samenvatting: hierin worden de conclusies op een rij gezet en de onderzoeksvragen beantwoord. Tot slot worden in de epiloog de ontwikkelingen in Zuidwijk in de periode na het veldwerk geschetst.
De toevoeging van de epiloog is gewenst, omdat het onderzoek een lange looptijd heeft gekend. De interviews zijn afgenomen in 2008, vlak voor de economische crisis. In tien jaar is volkshuisvestelijk veel veranderd, zo ook in de ontwikkeling van Zuidwijk. Toch blijft het thema van het onderzoek actueel. Zo staat in het hoofdstuk over het ontstaan van Zuidwijk een discussie over samenleven met migranten, in dit geval Groningers en Brabanders die naar de stad trokken. De interviews uit 2008 hebben met name betrekking op de instroom van migranten met een niet-westerse achtergrond. En in de huidige praktijk zorgt het sluiten van verschillende zorginstellingen voor een nieuwe instroom. De onderzoeker schetst op deze manier door de jaren heen het ontstaan van een nieuwe diversiteit en laat zien dat migratie van alle tijden is. Het is jammer dat de auteur niet verder in gaat op de overeenkomsten tussen deze periodes. Een vergelijking van data over de perceptie van bewoners in de diverse tijdsgewrichten had wellicht aanvullende inzichten geboden.
Dit gesteld hebbend, ontbreekt het in het rapport niet aan thema’s die het vraagstuk van de gemengde wijk raken. Al vertellend en verklarend passeert een veelheid aspecten de revue. Dat is de sterkte maar meteen ook de zwakte van de publicatie. Ouwehand beargumenteert in het voorwoord dat hij recht wil doen aan de complexiteit van het vraagstuk. De veelheid aan thema’s wreekt zich echter – ondanks de structuur – in de leesbaarheid, en op sommige punten in de diepgang van de argumentatie. Daartegenover vormt het beschrijvende karakter van de publicatie de kracht. De hoofdstukken met het overzicht van het Rijksbeleid, de ontstaansgeschiedenis en ontwikkeling van Zuidwijk, zijn, los van functioneel, op zichzelf staande naslagwerken. De hoofdstukken waarin de gesprekken met bewoners worden uitgewerkt, geven inzicht in het alledaagse leven op wijkniveau: wat is de achtergrond, welke taal wordt gesproken, waar gaat het bewoners om, wat is de essentie? Uiteindelijk ontdoet dergelijke informatie de discussie van abstracte begrippen en worden de elementen die tot spanning leiden inzichtelijk. Dat draagt bij aan het beter begrijpen van de problematiek en een betere dialoog bij de aanpak van leefbaarheidsvraagstukken.
Enerzijds schetst dit promotieonderzoek door gesprekken met bewoners de complexe realiteit van de volkshuisvestelijke opgave. Anderzijds wordt ingegaan op de impact die keuzes over ingrepen – soms jaren eerder gemaakt – daarin hebben op het samenleven in buurten en wijken. Dit onderschrijft de keuze om verandering in wijken niet alleen vanuit databestanden te bezien, maar vanuit meerdere bronnen en perspectieven.
Patricia werkte bij gemeente, woningcorporatie en een adviesbureau. Zij kan daardoor vraagstukken vanuit verschillende invalshoeken of belangen benaderen. Haar werk begint vaak waar sectoren of partijen gaan samenwerken of willen gaan samenwerken. Denk hierbij aan de wisselwerking tussen wonen, zorg, welzijn, maar ook aan de samenwerking tussen gemeenten, woningcorporaties en huurdersorganisaties. Zij kan bestuurders ondersteunen om te komen tot een gedragen visie en managers bij staan in het vertalen van een visie naar een adequate aanpak.
0 reacties