Collectief wonen is bezig met een opmars. Binnen de context van de ‘wooncrisis’ gaat het nog vaak over aantallen woningen. Gelukkig groeit ook de maatschappelijke discussie over hoe we wonen. De woningmarkt zit op slot en koopwoningen zijn steeds onbetaalbaarder. Sociale woningbouw is verdrongen naar de marge en nieuwbouw heeft weinig aandacht voor de bewoners. Collectief wonen is onderdeel van een Europese tegenbeweging waarbij bewoners het startpunt voor het ontwerp en beheer van hun leefomgeving zijn.
Together: Ruimte voor Collectief Wonen vormt een waardevolle bijdrage aan dit debat. Het boek bundelt onderzoek, data en casestudies die voortvloeien uit het kennisprogramma ‘Project Together’ van het Co-Lab Onderzoekslab aan de TU Delft. Onder leiding van Darinka Czischke heeft deze groep bijna 10 jaar de toon gezet in (actie-)onderzoek naar collectief wonen, zowel nationaal als internationaal. Dit boek is het sluitstuk van een recent onderzoeksprogramma, dat helaas deels tijdens de pandemie plaats vond.
Het boek combineert theoretische inzichten, praktische aanbevelingen en casestudies uit binnen- en buitenland. Het boek is gericht op Nederland zonder de internationale context uit het oog te verliezen. Middels kaders en foto’s in het boek komen internationale casussen aan bod uit steden als Wenen, Barcelona en Brussel. Dit zin geen onbekende namen als het gaat om collectief wonen. Sommige data vind je niet zo snel elders. Het Co-Lab Mapping project, vermeld in het boek, is bijvoorbeeld een van de weinige pogingen om de veelheid aan ‘collaborative housing’-initiatieven in Europa meer kwantitatief in kaart te brengen.
Net zoals andere publicaties over collectief wonen, wordt het boek gekenmerkt door een sterke betrokkenheid. De passages die het meest tot de verbeelding spreken, zijn die waarop de persoonlijke betrokkenheid van de auteurs naar voren komen, zoals in het voorwoord. In het voorwoord haalt Czischke een gesprek aan met Raquel Rolnik, voorheen VN-rapporteur voor wonen. Bij een bijeenkomst over de woningnood stelde zij eens de vraag: ‘En wat doen de mensen daaraan?’. Uit deze publicatie komt naar voren dat er in Europa veel gebeurt op het gebied van collectief wonen in het licht van een falende woningmarkt en zich terugtrekkende overheid.
De auteurs verdelen het onderwerp in drie hoofdvragen: het ‘wat’ (Hoofdstuk 1), ‘waarom’ (Hoofdstuk 2), en ‘hoe’ (Hoofdstuk 3-5) van collectief wonen. Ze tonen de diversiteit van collectief wonen, de drijfveren en hoe planning en politiek het mogelijk maken. De ‘wat’-vraag blijkt in Nederland vaak verschillend beantwoord te worden, wat het voor collectieve woonvormen soms lastig maakt om duidelijk te maken wat ze nodig hebben. De auteurs kiezen voor een brede definitie, waarbij ze collectief wonen definiëren als zowel ‘samen wonen’ als ‘samen doen’. Dit kan variëren van mensen die samen hun woonvoorziening bouwen tot het delen van voorzieningen zoals een wasruimte. Voorbeelden hiervan zijn de in Nederland bekende De Warren en de Nieuwe Meent (Amsterdam). Ook gaan de auteurs in op commerciële woningbouw projecten waarbij ‘delen’ als ‘lifestyle’-keuze wordt gepresenteerd (co-living) (zoals Clubhouse in Rotterdam). Hoewel Czischke et al. deze projecten enigszins kritisch beschouwen, zien ze de trend wel als erkenning voor elementen van gemeenschappelijk wonen.
De waarom-vraag varieert van pragmatisch tot idealistisch. De auteurs gaan in op de veelzijdigheid van collectief wonen, waarbij ze in hoofdstuk 2 een nuttig onderscheid maken tussen contextuele factoren, pragmatische motivaties en idealistische overwegingen. Het samenspel tussen de contextuele factoren en motieven wordt ondersteund door de case-studies uit de verschillende landen.
De hoe-vraag wordt in de drie laatste hoofdstukken beantwoord, waarbij de eerste twee ingaan op de rol van de ontwerper en planoloog respectievelijk. De uiteenzetting van planologische middelen is wellicht wat te algemeen voor praktijkprofessionals. Hier bieden netwerken zoals WOON! en CoopLink, beide genoemd in het boek, meer specifieke informatie. Inspirerend is wel het Oostenrijkse voorbeeld, waar gemeenten eisen dat projectontwikkelaars bij een tender een minimaal percentage grond vrij houden voor collectieve zelfbouwprojecten. Overigens kent Nederland een soortgelijk publiekrechtelijk instrument, waar maar weinig gebruik van wordt gemaakt (Bregman, 2018). Het laatste hoofdstuk onderscheidt tot slot vier handelingsperspectieven voor de opschaling van collectief wonen, variërend in autonomie en samenwerking. Dit zijn federaties, partnerschappen, inbedding en netwerken. .
De kracht van deze publicatie ligt wat mij betreft echt in de manier waarop het theoretische en empirische inzichten weet te combineren in treffende visualisaties. Een voorbeeld is de schematische tijdlijn op pagina 24-25, waar collectieve woonvormen over tijd heen worden gecontextualiseerd aan de hand van internationale trends en tijdsperiodes. Het boek kent meerdere van zulke visuele aspecten die de dimensies van collectief wonen kenbaar maken.
Qua taalgebruik is deze publicatie soms wat inconsistent. Enkele passages zijn wat wollig geformuleerd. Bijvoorbeeld: ‘Ze beseffen dat ze erbij gebaat kunnen zijn als ze hun middelen bundelen om gezamenlijke doelen te bereiken’ (p. 17). Directer taalgebruik had de toegankelijkheid van het boek op sommige punten verbeterd.
Together is duidelijk voor een breed publiek bedoeld. Dit wordt ondersteund door een aansprekende en mooi vormgegeven lay-out, met uiteenlopende casestudies in kaderblokken. Wat betreft toon en stijl lijkt het nog het meest op het recent verschenen ‘Operatie Wooncoöperatie’ van Peter Kuenzli en Arie Lengkeek. De focus van Together is wat breder, mede door de gehanteerde definitie die zich richt op samen wonen en doen, in plaats van enkel collectief eigendom. Ook stellen de auteurs dat er meer ruimte in Nederland is voor beheercoöperaties. Deze variant van collectief wonen vereist wel dat woningcorporaties hun manier van werken moeten gaan aanpassen, waarbij huurders meer als gelijken worden beschouwd.
Together: Ruimte voor collectief wonen is een waardevolle kennismaking voor ruimtelijke professionals en studenten van verschillende niveaus met het onderwerp collectief wonen. Het draagt bij aan de discussies rondom woningbouw door in te gaan op de mogelijkheden van collectief bouwen en wonen. Het laat ook zien dat er al veel in Europa gebeurt op dit gebied, en benadrukt de rol van politieke steun, planologische randvoorwaarden en verschillende vormen van samenwerking. De variatie aan casestudies, waardevolle theoretische kaders en de persoonlijke betrokkenheid maken het een bruikbare publicatie voor een breed publiek.
Referenties
Bregman, A.G. (2018) Mogelijkheden van een wettelijk recht op particulier opdrachtgeverschap. Instituut voor Bouwrecht, Den Haag.
Lengkeek, A., & Kuenzli, P. (2022). Operatie wooncoöperatie: uit de wooncrisis door gemeenschappelijk bezit. trancity*valiz, Haarlem.
Daan Bossuyt is Assistant Professor Spatial Planning in the Department of Human Geography and Spatial Planning, Utrecht University. His research and teaching focuses on the political dynamics of urban change. He is interested in a range of topics related to housing and urban governance. This includes housing as commons, public real-estate and affordability. He has conducted research in the Netherlands, Sweden and Brazil. Findings of his work have been published in journals such as Environment and Planning C, Housing, Theory and Society, Land Use Policy and Housing Studies.
Prior to joining Utrecht University, he was a postdoctoral researcher at the department of Management in the Built Environment at TU Delft. He completed his PhD at the University of Amsterdam on the institutional dynamics of self-build housing.
0 reacties